De achterkamer op het gelijkvloers van het hoofdgebouw heeft een betimmering, die in de hoeken van het vertrek werd ingebogen en een stucplafond, waarin een strenge symmetrie de vormentaal van het Lodewijk XIV regeert. In de rondgaande koof bevinden zich vier op lambrequins rustende portretbustes, die de jaargetijden vertolken. Merkwaardigerwijs kreeg het plafond in zijn ovaalvormig centrum geen decoratie. De marmeren haardstoel van de schouw draagt een tweedelige boezem, die uit een spiegel en een tegen draperieën geplaatste putto bestaat. De zijkanten van deze boezem heeft men ditmaal niet aan de basis met de gebruikelijke voluutkrullen verrijkt. De fraai gesneden schouw op de verdieping van het voorzijhuis, die helaas door een inferieur 19e eeuws schilderstukje wordt verontrust, lijkt met zijn wat beweeglijker en losser ornament door het Regence te zijn aangeraakt. Ondertussen merken wij op, dat de genoemde achterkamer met zijn zoldering ongeveer 80 cm boven de vloer van de twee voorste verdiepingskamers van het hoofdgebouw uitstoot. Indien deze constructie oorspronkelijk is, wat onder meer vanwege de gewijzigde achtergevel niet kon worden nagegaan, zou dit kunnen betekenen, dat deze ongeveer vijf meter hoge ruimte horizontaal gedeeld kan zijn geweest in twee gestapelde kamers, waarvan de bovenste mogelijk een insteek was. Voor de toegankelijkheid van deze hangkamer is uiteraard een trap nodig geweest. Ook buiten de aanwezigheid van deze entresol vermoedden wij al een spiltrap in het achterzijhuis en wel in verband met een snelle bereikbaarheid van de achterste verdiepingskamers vanuit de begane grond van het achterstuk van het gebouw. Deze spiltrap zal zich ongeveer ter hoogte van het huidige trappenhuis hebben bevonden en - in tegenstelling tot de traptoren - is hij niet tot op de zolderverdieping doorgegaan. In verband met de beperkte perceelbreedte zijn woningen met gelijktijdig aangebouwde zijkamers of zijhuizen in Middelburg en ook elders in Zeeland uiterst schaars. Men mag hieronder uiteraard niet de boerderij huizen begrijpen. En evenmin de talloze woningen, die zich later wisten uit te breiden door een sprong naar opzij over de naar hun achtererven lopende straatjes te maken. Dit zijn latere bouwkundige wijzigingen, waartoe ook de zijkamer van het hoekhuis Dam 81 moet worden gerekend, die in het begin van de 19e eeuw aan dit uit omstreeks 1600 daterende huis werd toegevoegd en waaraan de Schuitvlotstraat zijn stoep moest afstaan. Het hoekhuis Melkmarkt 2 te Zierikzee lijkt een aangebouwde zijkamer te hebben, maar deze blijkt in werkelijkheid een uitgebouwde begane grond te zijn, waarvan de enkelvoudige balklaag tot in deze uitbouw doorloopt. Iets dergelijks kan worden gezegd van het Middel burgse langshuis Achter de Houttuinen 38/40, dat vermoedelijk een gelijktijdig uitgebouwd voorhuis heeft. Het zich als een tweebeuker uitgevende Goesse huis Rijffelstraat 1 uit 1623 kreeg in aanleg een klein aangebouwd zijhuis met lessenaarsdak, terwijl dit van het eenlaagshuis Korte Reke 1 te Renesse, dat een trapgevel met dwars aangebouwde zijkamer heeft, vanwege het ontbreken van de oorspronkelijke kap, slechts kan worden verondersteld. Het kopshuis Poststraat 48 te Zierikzee toont duidelijk leeftijdsverschil met zijn zijhuis, maar beide lichamen werden in elk geval in het tweede derde van de 17e eeuw onder één kap samengebracht. De bouwnaad in de voorgevel van het pand Voorstraat 29 te Stavenisse maakt een gelijktijdige bouw van het huis met zijkamer evenmin waarschijnlijk. Dreischor heeft op Ring 5 een 16e eeuws eenlaagshuis met bewaard gebleven houtskelet, dat tegelijkertijd een via de spiltrap bereikbare zijopkamer kreeg. Een mogelijke variant op deze situatie zal in Ring 3 worden onderzocht. Hoewel het in 1631 aan de Weststraat gebouwde Burgerweeshuis met dubbele trapgevel te Aardenburg niet tot de woonhuisarchitectuur in strikte zin behoort, hebben wij hier te maken met een zijhuis (no 24), dat zich zowel naar zijn omvang als in zijn uiterlijk maar weinig van het moederhuis (no 22) onderscheidt. 22

Tijdschriftenbank Zeeland

de Wete | 1980 | | pagina 28