laten zetten. Enige tijd daarna werd het veroverd door de Engelsen (1665) en naderhand door de Fransen (1667), die na alles wat waarde had te hebben verwoest, het eiland zo goed als onbewoond achterlieten. Toen Crijnssen hier aankwam, woonden alleen enkele inlanders op het eiland, die terstond hun vriendschap aanboden. Hij besloot het fort opnieuw in een goede staat te brengen en het te bezetten door 25 man, onder leiding van een sergeant. Na aldus Tobago onder Nederlands gezag te hebben gebracht, zette hij koers naar Quadaloupe. Hier heeft hij een niet geplande zeeslag geleverd van 3 uur tegen een Engels eskader van veertien schepen. Hierna zette het Zeeuwse eskader koers naar Virginië, waar bij verrassing een oorlogschip werd veroverd en zeventien koopvaardijschepen met de beste Virginia-tabak. Omdat hij over weinig bemanningsleden beschikte heeft Crijnssen er zes verbrand en één weggeschonken aan de enige Engelse zeeman die zich van zijn plicht had gekweten. Elf heeft hij er van een bemanning kunnen voorzien. Dit alles speelde zich in dezelfde week af als welke later in onze geschiedenisboekjes zou worden genoemd 'de tocht naar Cattham', de legendarische expeditie naar de Theems- monding, onder leiding van de Ruyter. Hierna heeft Crijnssen de reis naar huis aangevangen. Op 25 augustus 1667 kwam hij te Vlissingen aan en na rapport uitgebracht te hebben, werd hij door de Staten van Zeeland vereerd met een gouden ketting en een gouden medaille. Het gehele verloop van de expeditie is vaag gebleven. Dit vindt waarschijnlijk z'n oorzaak in het feit, dat, toen Abraham Crijnssen terugkeerde, de vrede net gesloten was en men het verstandiger vond de oude tegenstander niet te veel te kwetsen, door al te veel ophef te maken van de rijkdom van de behaalde buit en roem. Ook viel deze roem, hoezeer Crijnssen die verdiende, min of meer in het niet door de daden van Michiel Adriaanszoon de Ruyter c.s. in de vierdaagse zeeslag en niet te vergeten de tocht naar Chattham. Ook dit zal er toe bijgedragen hebben dat de daden van Crijnssen, die aan de andere kant van de aardbol afspeelden, minder bekend geworden zijn dan ze verdienden. Ondanks de goede bedoelingen van de Staten van Zeeland ten opzichte van Crijnssen, is noch van bevordering, noch van een commando over een groter schip iets terecht gekomen. Vijf maanden na zijn terugkeer, in februari 1668, is hij weer naar zee gegaan, maar thans als commandeur over slechts twee kleine fregatten en een fluit, de helft van wat hij een jaar daarvoor onder zich had. Kort na het vertrek van Crijnssen werd Suriname opnieuw door de Engelsen veroverd en het zou misschien tot in lengte van jaren Engels gebleven zijn, als niet de vrede van Breda (20 mei 1667) in de de artikelen 3 en 6, uitdrukkelijk had bepaald, dat alle koloniën die één der partijen op de 20e mei 1667 had geokkupeerd door deze mochten worden behouden en dat die, welke na die datum waren veroverd, aan de oorspronkelijke bezitters moesten worden teruggegeven. Crijnssen werd opnieuw naar Suriname gestuurd met bovengenoemde drie schepen om het gezag over te nemen. Op 25 april 1668 kwam hij daar aan. De Engelsen die het fort bezet hielden, wilden eerst niet overgeven maar door de krachtige taal van Crijnssen kwam men op andere gedachten. Tegen de bedoeling van de Staten van Zeeland in is Crijnsen nog bijna een jaar commandeur van Suriname gebleven tot hij in februari 1669 deze funktie overgeeft aan kapitein Lichten berg. Met deze laatste handeling verdwijnt Abraham Crijnssen van het toneel. Men weet niet wat er verder met hem gebeurd is; zijn naam komt nog enkele malen voor op loonlijsten en op 18 juni 1669 lezen we plotseling van de Commandeur Abraham Crijnssen zaliger, zonder enige 26

Tijdschriftenbank Zeeland

de Wete | 1980 | | pagina 28