nederzettingen in de Caratbische Zee; een aanval op de Engelse havens en koloniën op de oostkust van Amerika Verginië en tenslotte de belemmering van Engelse vissers in hun bedrijf bij New-Foundland en Ijsland. Abraham Crijnssen vertrok op 30 december uit het Veerse Gat naar zee. Dat hij op zo een vreemde datum vertrok lag in het feit dat men voor het koude weer weg moest zijn, om volgens schema de Engelse West-Indische retourvloot te treffen. Men mag ook aannemen dat Crijnssen vertrok vanaf de rede van Veere, dat toen nog een admiraliteits- werf bezat en een groot admiraliteitsdepot. Over de uitreis delen de Nederlandse archiefstukken ons geen verdere bijzonderheden mede. Geen der scheepsjournalen van de expeditie is bewaard gebleven. Het eskader, waarmee Crijnssen 30 december 1666 uit het Veerse Gat, in zee stak, bestond uit de volgende schepen. Fregat Visschersherder: ?stukken, ?koppen, Fregat Zeelandia: 34 stukken, 140 koppen, kapitein, commandeur Abraham Crijnssen. Fregat West-Cappel; 28 stukken, ?koppen, kapitein Simon Lonck Fregat Zeeridder: 34 stukken, 167 koppen, kapitein Pieter Mauregnault Jacht Prins te Paard: 14 stukken, 75 koppen, kapitein Salomon le Sage Hoeker Wester-Souburg: 6 stukken, 13 koppen, kapitein Rochus Bastaert Fluit Aardenburg: ?stukken, ?koppen, kapitein Abraham Trouwens Snauw??: ?stukken, ?koppen, kapitein Hayman Adriaensen Jacht Zeehond: ?stukken, ?koppen, Na langs de Barbarijse kust gevaren te zijn, waar niets noemenswaardigs te vermelden viel, zeilde men richting Guana (Suriname). De verovering hiervan kwam neer op de verovering van fort Willoughby (later fort Zeelandia), waarvan de wallen nog maar gedeeltelijk gereed waren. Na een kort bombardement, nog voor de landingstroepen tot de stormaanval van de landzijde behoefden over te gaan, werd de witte vlag ten teken van de overgave gehesen. De onderhandelingen hebben, omdat de Engelsen hun eed aan de Koning niet wilden schenden van vrijdag 4 tot laat in de avond van de 6e maart geduurd, voor overeenstemming was bereikt. Het verdrag van de 6e maart 1667 was voor de kolonisten zeer gunstig te noemen en men stempelt Crijnssen tot een bezadigd en wijs man, die begrepen had dat voor alles tevredenheid en vertrouwen in het gezag nodig waren om de kolonie ook onder het nieuwe bewind tot bloei te brengen. De volgende instruktie luidde: 'Na Suriname te hebben veroverd moet het eskader de neder zettingen aan de Berbice, de Errequebo en de Pomeroon (alle gelegen in het tegenwoordige Brits Guyana) aandoen, de Engelse versterkingen aldaar aantasten en veroveren en deze koloniën onder de macht van de Staten Generaal brengen. Vervolgens zal men koers zetten naar het eiland Tobago of Nieuw Walcheren om ook hier ons gezag te vestigen. De nederzettingen Errequebo en Pomeroon geheten, hadden oorspronkelijk geressorteerd onder de West-Indische Compagnie. Berbice was echter in de loop der jaren een ambachts heerlijkheid of patroonschap geworden van de Zeeuwse kooplieden van Pere en van Rhee. Essequebo en Pomeroon van de steden Middelburg, Vlissingen en Veere, onderpatronaat van de Staten van Zeeland. Tijdens dezelfde tweede Engelse oorlog was het de Engelsen gelukt de forten Kijkoveral, Nova Zeelandia, Essequebo en Pomeroon te veroveren en daarmee deze koloniën onder Engels gezag te brengen. Net voor Crijnssen met zijn eskader aankwam waren deze forten weer door de Nederlanders heroverd, zodat hier geen strijd geleverd moest worden. Hierna voer Crijnssen met de drie fregatten Zeelandia, Zeeridder en Visschersherder en met het jacht Zeehond naar Tobago of Nieuw Walcheren, het zuidelijkste der Bovenwindse- eilanden. Tobago behoorde sinds 1655 aan Cornelis en Adriaan Lampsins, die van Lodewijk XIV de titel van baron van Tobago hadden gekregen. Zij hebben er een achttiental suikerplantages op 25

Tijdschriftenbank Zeeland

de Wete | 1980 | | pagina 27