van Tromp wordt de naam genoemd). Volgens deze opgave zou hij dan± 1610 moeten zijn geboren. Dit zou betekenen dat hij bij zijn verovering van Suriname in 1667 57 jaar (tegen de zestig) zou zijn geweest. Hij zou dus 33 jaar verdienstelijk als kapitein hebben gevaren, maar het niet verder dan commandeur over een kleine scheepsmacht hebben gebracht. Grafsteen 371 in de St. Jacobskerk te Vlissingen geeft duidelijkheid. Hierop staat: 'Begraven leijdt Abram Quereijnsen in sijn leven geweest capteyn equipagemeester van hoog moghende Heeren Raden en Admiraliteit van Zeelandt'. Terwijl het bijbehorende grafboek vermeldt: 'Overleden op den 21e januari 1650'. Verder staat hier dat het graf toebehoort aan de weduwe van de Heer Abraham Crijnssen, genaemt Sara Sterthemius. Ongetwijfeld hebben we hier te doen met de kapitein van 1634 en 1639. Het ligt voor de hand dat het vermoeden bestaat dat onze Abraham Crijnssen de zoon is van de in 1650 overleden kapitein, zodat wij de veroveraar van Suriname ons mogen voorstellen als een man die in de kracht van zijn leven was. Deze Crijnssen wordt voor het eerst genoemd in de tweede Engelse Oorlog in 1665 als kapitein van het schip Prins te Paard en in 1666 als kapitein van het schip Zeelandia. Hij heeft in juni van dat jaar meegevochten in de vierdaagse zeeslag en in juli met de mislukte onderneming in de mond van de Theems meegedaan. In augustus nam hij deel aan de twee-daagse zeeslag. Waarom de gekommitteerde Raden van Zeeland juist hem verkozen hebben om het bevel te voeren over een onderneming naar West-Indië vermeldden de rapporten niet. VOORSPEL Het plan voor de expeditie van Abraham Crijnssen naar West-Indië is ontworpen door Pieter de Huybert, sinds 1664 raadspensionaris van Zeeland. Nederland was met Engeland in oorlog (tweede Engelse Oorlog), hetgeen enorme schade aan de handel en het hele ekonomische leven van die tijd toegebracht. De bedoelingen van de Huybert waren even simpel als duidelijk. Reeds meer dan een jaar voor de aanvang van de expeditie schreef hij aan Johan de Witt, zijn ambtgenoot van Holland en West Friesland, een brief waarin hij hem verzocht een gezamenlijke expeditie te organiseren met twaalf schepen om daar, met Gods Zegen, de Engelse-West-Indische retourschepen op te vangen en te overmeesteren. Hierdoor zouden de kosten van de expeditie worden goedgemaakt en de Engelse handel ont wricht worden en deze zodoende 'de smarten van den oorlog terdege doen gevoelen'. Wilde dit plan slagen dan moest de vloot voor Kerstmis in zee zijn. Het antwoord van Johan de Witt, 3 dagen later al, was zodanig dat de Huybert uit het antwoord opmaakte dat Amsterdam de leiding wilde nemen en eerst de vloot naar de Middellandse Zee wilde laten varen, waar Amsterdam meer belang bij had. Hierna volgde een uitgebreide briefwisseling tussen deze Heren, waarin men het na enkele maanden eens werd, maar door omstandig heden, in de vorm van de vierdaagse zeeslag, ging het plan niet door. Ten einde raad werd in overleg met de Raden van Zeeland overeengekomen, dat het een zuiver Zeeuwse expeditie zou worden. DE EXPEDITIE De instruktie die Abraham Crijnssen op 23 december overhandigd werd in het Hof van Zeeland te Middelburg, bestond uit 54 artikelen. Drie dagen later kreeg hij nog een nadere instruktie van 6 artikelen. Deze instruktie mag men beschouwen als één der merkwaardigste dokumenten uit onze zee- en koloniale geschiedenis. Hij kwam in het kort hierop neer: Hij moest varen langs de kust van Barbarije; de verovering van een groot gedeelte van de wilde kust van Zuid Amerika Guana (Suriname); vernietiging van de belangrijkste Engelse 24

Tijdschriftenbank Zeeland

de Wete | 1980 | | pagina 26