Hij geloofde ons niet en vroeg waar we geweest waren. Toen ging hij zelf overal vragen, maar nee hoor, we kregen geen schop. Toen moesten we bomen gaan slepen. Op een hoek van een wei lagen een heleboel bomen. Die moesten we (telkens met z'n vijven een boom) op ons nek naar zo'n putje dragen. Telkens als we een boom versjouwd hadden, rustten we een poosje. Tussen de middag werd het ineens gloeiend heet. Ik was moe van het sjouwen en toen we onze boterhammen ophadden, dacht ik bij mezelf, die rotmoffen kunnen stikken met heel hun zootje. Mij zien ze daar niet meer. Ik ben toen stiekum naar huis gegaan, maar natuurlijk was ik 's avonds op het appèl niet aanwezig, dus ze merkten dat ik er niet was. 's Zaterdagsmiddags ben ik om mijn geld geweest. Ik had twee en een halve dag gewerkt, maar ik kreeg maar voor twee dagen geld (f 8,32). We verdienen 0,52 per uur. Toen ben ik verder de hele week niet meer geweest. Donderdagavond kregen we bij ons thuis bezoek van Mijnheer Waverijn. Die zei dat ik weer moest gaan spitten, want dat we anders misschien opgepikt zouden worden, dus ben ik Vrijdags weer aan het werk gegaan. Ik heb tegen de luitenant gezegd, dat ik een week lang ziek was geweest. Vrijdagsavonds kwam er een politieagent aan de deur zeggen, dat ik Zaterdagmorgen om acht uur aan de Schreifstube van de Majoor moest komen aan de Badhuisstraat. Ik zei tegen hem dat ik weer aan het spitten was. Toen zei hij dat het goed was en hoefde in niet meer naar de Majoor. Nico Zandee, Piet van Rooyen en Kees Wisse, die ook een hele week niet waren geweest, moesten ook bij de Majoor komen. Ze hebben een standje gehad en moesten nu boompjes om gaan hakken in het park. Wij kregen Vrijdagsmiddags voor het eerst middageten van de moffen. Bruineboonen- soep. Ik had een heel pannetje vol met soep (water) en er zaten dertien bruine bonen in. De rest was bruineboone water. Je kreeg net zo veel als je lustte, maar niemand moest meer hebben dan één bordje, 's Zaterdags moesten we om half zeven beginnen en waren we om half twaalf klaar. 's Zaterdagsmiddags om twee uur moesten we om ons geld komen aan het Gemeentehuis op het Bellamypark. Om twee uur stond het zwart van de spitters. Maar het Gemeentehuis was gesloten en er was geen kip te zien. Om kwart voor drie kwam er een ventje van het stadhuis en die zei: 'Ja mensen, het kantoor is gesloten hoor, dan moeten jullie Maandag maar terug komen.' Toen reed hij weg op zijn fiets. De mensen waren spetterend. Ze bonkten op de ramen en trapten tegen de deur, maar deze was en bleef op slot. Toen riep er één: 'We gaan naar Piet Surrogaat toe!' Zo gezegd, zo gedaan. Heel de troep ging dwars door de stad naar het huis van de burgemeester. Daar aangekomen ging de hele troep het hekje binnen en eentje belde aan. Een raampje ging open en een dienstmeid zei: 'De burgemeester is niet thuis, die is naar Middelburg'.Nu was de bende niet meer te houden. Ze riepen en schreeuwden door elkaar. Een ventje, de grootste held van allemaal riep:'Schijt huis, kom maar van de plee af hoor, we hebben je allang gezien'. Afijn, hoe we ook schreeuwden en lawaai maakten, het hielp niets want de burgemeester ver scheen niet. Toen kwam Pa van Dijk naar buiten. Die zei, dat we niet zo'n herrie moesten maken omdat het anders nog wel eens verkeerd af kon lopen met ons. Ze lachten hem in zijn gezicht uit en hij liep kwaad weg. Toen stelde er een voor om maar regelrecht naar de Majoor te gaan in de Badhuisstraat. Dat deden we. Voor het huis van de Majoor aangekomen durfde er niemand naar binnen. Tenslotte zijn er nog vijf gegaan: twee oude ventjes, een jongen en Tijs Mijs en ik. We stapten de gang binnen en daar zagen we een mof. We zeiden, dat we de Majoor moesten hebben. We hebben een kwartier staan wachten. Toen kwam hij. Wij vertelden dat de luitenant had gezegd dat we om twee uur geld zouden krijgen en dat het nu gesloten was. We zeiden dat het voor ons niet zo erg dat we vandaag geen geld kregen, maar voor een arme huisvader wel. Toen zei de Majoor: 'Jullie krijgen vandaag geld anders gaat al het personeel van het stadhuis voor een week naar Souburg. Hij belde de burgemeester op, de luitenant en het stadhuis en toen zei hij: 'Ga maar naar het 19

Tijdschriftenbank Zeeland

de Wete | 1980 | | pagina 21