UIT OUDE BOEKEN uur zijn consignes op de hofstee komen halen. Was die boer-burgemeester een nurks, of een 'boasschappievoerder' dan diende de veldwachter niet zelden als wrijfpaal voor burgemees ters gemelijk humeur. Schrijver dezes bezat indertijd een neef, die veldwachter was op een Walchers dorp. Ook hij moest zich elke morgen bij zijn chef en boerenburgemeester melden. Op een morgen riep zijn chef uit de huiskamer: 'k Bin nog nie 'alf klaer mee eten, vent! Gae nog mer een stuitje bie 't 'ofekken nae de Lange Jan kieke!' Het was die morgen koud - in de winter van 1890-'91 - maar gelukkig was de boerin mense lijker dan haar vriendelijke echtgenoot. Ze nodigde: 'Komt mè gauw om een kommetje werme koffie in de bakkêête, Jobse. 't Is gin weer om buten op 't 'of te lööpen. Laet 'm mer barremente en steur je d'r nie an, 'oor!' C.I. v. N. Middelburgse garnizoensorders uit de jaren 1864-1904 I Een goede honderd jaar geleden telde het garnizoen van onze provinciale hoofdstad rond 300 man. Hierbij moet bedacht worden, dat de territoriale commando's (afdelingen, die deel uitmaakten van de territoriale indeling van het Rijk), nogal aan reorganisaties onderhevig waren. Zo bedroeg b.v. in 1882 bovenbedoelde sterkte slechts 268 man, terwijl een opgaaf van 1887 19 officieren en 318 manschappen vermeldt. De eveneens op militaire leest ge schoeide schutterij viel niet hieronder; deze stond alleen onder het bevel van de garnizoens commandant, indien zij onder de wapenen kwam, dus bij oefeningen en parades. Vanzelfsprekens stonden de eigenlijke militairen onder krijgstucht, doch blijkbaar werd dit destijds niet voldoende geacht, getuige de garnizoensorder van 17 november 1864, die - evenals de daarop volgende - hier verkort wordt weergegeven, t.w.: 'Ingevolge eener bij mij ingekomen Circulaire van den Heere Generaal-Majoor, Buitenge woon Adjudant des Konings, is aan mij (d.i. dus de garnizoenscommandant. S.) den last opgedragen uit het Politie Reglement dezer stad een uittreksel te maken, bevattende die be palingen, welker kennis voor den soldaat geacht moet worden het meest nuttig en van dage- lijksche toepassingen te kunnen zijn. De door mij als noodig geoordeeld zijnde artikelen van dat Reglement ter kennis te brengen zijn: Art. 25 - Het is verboden zonder schriftelijke vergunning van Burgemeester en Wethouders in den grond der gemeente putten te maken of te delven, er zand, gras, zoden of andere voorwerpen uit te halen, en in het beloop der leidijken eenige trappen te maken of vergra vingen te doen. Art. 29 - Idem, paarden, runderen, schapen of eenig ander vee, hoenderen en ander gevogelte te laten loopen, weiden of grazen. Art. 30 - Idem, de boomen, het plantsoen of het hakhout, staande op gemeentegrond of langs der gemeente toebehoorende wegen, van takken, knoppen of bladeren te berooven, die te schenden, te ontschorsen, te kerven, te ontgronden, te schudden, of op eenige andere wijze te beschadigen, tegen de boomen op te klimmen of tussen het plantsoen of hakhout zich te begeven. 6

Tijdschriftenbank Zeeland

de Wete | 1980 | | pagina 8