HET VERHAAL VAN EEN OUDE WESTKAPPELAAR De man was bijna 82 jaar oud; het lopen ging al wat moeilijker, zijn handen beefden min of meer en ook zijn stembanden hadden hun heldere klank verloren. Hij was met een eigen stukje grond landarbeider geweest, niet zo arm als de meeste anderen in het dorp. In het dorpse maatschappelijke leven had hij een tamelijk vooraanstaande plaats bereikt door een helder verstand, zijn interesse in wetenschap en door zijn tact. Zijn belangstelling ging ook uit naar de volkskunde. Vele jaren was hij, met anderen uit het dorp, medewerker - correspondent geweest voor de redactrice van het beroemde 'Woordenboek der Zeeuwse dia lecten', mej. Dr. H.C.M. Ghijsen uit Domburg. Dikwijls hebben zij contact met elkaar gehad over het Westkappelse dialect en over Westkappelse volksgebruiken. Serieus als hij is, staat hij bedachtzaam stil bij elke overweging en uitspraak over zijn eigen gemeente. Eén van die prachtige oorspronkelijke figuren uit het volk, zoals er zovelen zijn in Westkapelle. Zijn moeder was tweemaal gehuwd geweest. Hij had daardoor een halfbroer, die wel een twintig jaar ouder was. Deze halfbroer vertoefde dikwijls op strand en veld. Toen hij nog een jongen was had zijn halfbroer hem eens een onwaarschijnlijk klinkend verhaal verteld, dat hem nooit had losgelaten. Hij kon het maar niet thuisbrengen; het leek hem zo vreemd voor het nuchtere Westkappel. De zeeloodsen, die vanuit Vlissingen schepen naar zee brachten, werden in de jaren vóór de eerste wereldoorlog buitengaats op de Noordzee afgehaald door een zeilende loodskotter. De Nederlandse en de Belgische loodskotters kruisten altijd op zee voor de inkomende en uit gaande zeeschepen. Af en toe deed één van deze zeilscheepjes, welke gewoonlijk vier weken op zee bleven varen, Westkapelle aan. Een kotter kwam dan voor anker bij het 'Grote Hoofd', zette een aantal zeeloodsen aan de wal en vertrok weer naar zee. De loodsen gingen meestal eerst een borreltje drinken in 'De Vriendschap' of in 'Het Kasteel van Batavia', waarna zij per stoomtram naar Vlissingen terugkeerden. Schipper op één van de Belgische loodskotters was een zekere P. Maes. Over hem ging het onwezenlijke verhaal. Toen er weer eens een loodskotter aanliep bij 'Het Grote Hoofd', (de Belgische met schipper P. Maes), was het kermis in Westkappel, had zijn halfbroer hem verteld. De mannen waren juist aan het gaaischieten, een jaarlijks bijzonder kermisgebruik in Westkappele, dat zeker behoort tot de plaatselijke folklore. Men schiet met jachtgeweren op de gaai, doch op die dag schoten hun kogels aldoor mis. Dit was zeer ongewoon. Eigenlijk was dit nog nooit voorge komen. Er stonden ook andere Westkappelaars bij te kijken. Schipper Maes had de kermis al opgemerkt vanaf zijn schip en hij kwam ook aan wal. Nauwelijks stond schipper Maes bij het gaaischieten te kijken of de kogels troffen doel Verbazing bij de gaaischieters én de om standers. Het schieten werd in een betere stemming voortgezet. Eén van de aanwezigen voelde zich echter niet meer op zijn gemak. Het leek of hij het voortdurende mis-schieten had beïnvloed. Toen schipper Maes kwam schuifelde deze man langzaam weg, met bloed in zijn klompen. Volgens het verhaal van zijn halfbroer had schipper Maes het mis-schieten dus te niet gedaan. De verteller van het oude verhaal wist er niet goed raad mee. Het was zo vreemd voor hem. Voorzichtig naar zijn aard had hij er met niemand op het dorp over gesproken. Hij zag geen grond om het als geloofwaardig ter sprake te brengen en hij wilde niet voor gek staan. Maar toch liet het merkwaardige verhaal hem niet los. Hij was al eens naar de oudste dijkwerker 13

Tijdschriftenbank Zeeland

de Wete | 1977 | | pagina 15