LEIN HUGO BRASSER Geen man met een roemrijk verleden, maar een eenvoudig boertje, of zoals hij zichzelf noemt 'landman'. Een man waar nooit over geschreven zou zijn, maar die dank zij zijn aanteke ningen en het geluk dat deze altijd zorgvuldig zijn bewaard, nu onze aandacht verdient. Voor ik als bloedverwant wat van zijn aantekeningen vertel, zal ik eerst een korte levensbeschrij ving van hem geven. Lein Hugo Brasser werd geboren op 9 oktober 1762 te Koudekerke, als zoon van Hugo Lein Brasser en Neeltje Houterman. Op 14 maart 1790 trad hij in het huwelijk met Jozina Pieterse Caljouw. Hij overleed op 21 juni 1828 en zijn vrouw op 5 september 1835. Allebei zijn ze te Koudekerke begraven. 'Dezen boek behoort tot Lein Brasser op den 7 Februarij 1791', staat er op de eerste bladzijde in prachtige krulletters. Dan komen vervolgens zijn aantekeningen, zoals recepten voor koeien, paarden en mensen; bijbelteksten, gebeden, lof- en rouwdichten; een taxatierapport van meubilair, kleding, goud en zilver; de overname van een inspan. Hij heeft een naamlijst samengesteld van de predikanten, die vanaf de hervorming tot 1800 te Koudekerke hebben gestaan. En hij beschrijft het weer, voornamelijk de strenge winters. In dit artikeltje zal ik het bij de recepten houden. In zijn boek staan zo'n 130 geneesmiddelen voor koeien, die hij allemaal genummerd heeft. Vervolgens een ongenummerd aantal voor paarden, die hij voor een deel heeft overgenomen uit een boek, geschreven door Pieter Almanüs van Coür, die in zijn leven paardenmeester te 's-Gravenhage is geweest. Ook komen er enkele (paarde)middelen voor mensen in voor. Om een indruk te geven, zal ik enkele recepten vermelden. Artijkel 32 Voor een beest dat betoverd is. Neem een vingeroet goüdt uit den apotheek en een loot wierook, 1 loot mirre, gestoote (fijn gemalen). Boor een gat in 't bovenende van de linkeroore en steekt dat daar in. Stop of bind dan 't gat toe. Een remedie voor rundvee. Zoodra men bemerkt dat 't beest van zijn voedsel walgt en niet na gewoonte eet. Doe een touwe met bossen versch geplukte üijen om den hals, of zoo men die versch niet heeft, dan moet men ze schillen. Deze üijen trekken zoo sterk 't vergif van het zieke beest naar zich, dat de üijen zig den volgenden dag vertoonen als of zij halfgaar gekookt waren. Dagelijks doe men het beest versche üijen om den hals. En die men er af doet, moet men zorgvuldig onder de aarde begraven opdat de vogelen of eenig ander schepsel deze niet aanroeren. Daar dien zeker van zoüden sterven. Na verloop van eenige dagen zal men sommige van die beesten een groote qüantiteit slijm üit neus en mond zien loopen. Bijna altoos krijgen zij een stijvigheid en zwelling in de pooten. Dog door 't langdeürig gebrüik van den halsband van üijen züllen al deze toevallen allengskens verminderen tot het vee geheel hersteld is. Ook zoüde 't zeer nüttig zijn, dat men overal in de stallen bossen met üijen hong. Voor den hoest der paarden. Neemt Vi lb. rozijnen met 1 one drop van zoethoüdt. Gekookt met 1 vierendeel lijnzaat of lijnzaatmeel en een kanne bier. Dat ingeven alle 2 dagen. 1 loot (lees lood), vroeger een half ons. 1 lb., 1 libra, een medicinaal pond, 0,375 kg. 1 vierendeel 1 kwart pond. 11

Tijdschriftenbank Zeeland

de Wete | 1977 | | pagina 13