Nu volgen nog enkele namen van families, die in 1600 en 1700 nog vrij algemeen waren. Zij zijn verdwenen door vertrek, uitsterven of verplaatsing, veelal naar Middelburg: Adam, Oorts, Geb, Omare, Holveijn, Dorbint, Huijse, Cuarbie, Haze, la Leijs, Gorts, van Goed, Laroij, Moure, Heijdijgelt, Matusalem, Suijs, de Lapère, Weijms, Alvijn, Dalvuijs, Levrijsano, Gual, Greb, Lemans, Staeldrager, Vrick, Bruinoge, Marugan, Feijs, Outermans, Gijssen, Manfort, Ballavij, Ingels, de Breu, Peutman, Vrias, Tacs, Kaboord, Bouwensen, Tijekogen, Clincke, Besij, Dotgrij, Bastiaanse, van Haes, Leinse, Thijse, Marandus, de Man, Van Hoorn, Toves, Alders, Borij, Florisone. Deze laatste was burgemeester. Van Hoorn was chirurgijn in 1645. Blijkens de aantekeningen zijn velen naar Middelburg vertrokken; daar was meer te verdienen in die tijd. Als men nu alles zo eens bekijkt welke geslachten hier hebben gewoond, en wat er voor in de plaats gekomen is en ook waar de mensen vandaan gekomen zijn, dan vraag ik: hoe komt men er bij om te beweren dat de Westkappelaars afstammen van de Noormannen Dat de Noormannen hier geland zijn is zeer aannemelijk. Ook Denen zijn hier gekomen, men scheert ze wel over één kam met de Noormannen, doch deze laatsten waren meer op roof uit, terwijl de Denen zich vestigden als landbouwers of vissers. Men weet dat er zich hier Denen gevestigd hebben. Deze zullen zich ongetwijfeld met de hier reeds wonende bevolking hebben vermengd en zullen zich ook wel aangepast hebben aan de gewoonten van deze streek. Maar na meer dan duizend jaar zal men daar niet veel meer van merken. Dat is ook het geval met de artistieke koppen van de Westkapellenaars. Men moet niet vergeten dat de mensen hier al honderden jaren dijkwerkers en landbouwers waren. Hun werk bracht mee, dat ze de hele dag buiten werkten in weer en wind, vandaar de gegroefde gezichten en de verweerde koppen. Men moet nu eens de ronde doen in Westkapelle, dan ziet men nog wel oude mensen met verweerde gezichten, die behoorden tot de oude dijkwerkers geslachten. Maar nu zijn er bijna geen dijkwerkers meer. Karakteristieke gebruinde koppen vond men vroeger overal. Het waren boeren die van 's morgens vroeg tot 's avonds laat op het land werkten. Hier in Westkapelle viel het gewoon niet op omdat er zo veel waren. Ik heb dat in mijn eigen familie gezien; mijn grootvader was hier geboren en dijkwerker geweest; hij liep van hier te voet naar Vrouwenpolder en moest dan als de zon opkwam op het werk zijn en hij werkte tot de zon onderging. Daarna te voet naar huis. Van dergelijk werken kregen de mensen hun verweerde koppen zoals wij dat noemen. Ze verdienden dan 0,75 per dag en werkten 6 dagen per week. Zoiets laat sporen na op het gezicht van een mens. Wij zijn met 5 broers en stammen uit Westkapelle sinds 1677, maar geen van ons heeft een karakteristieke kop, alleen doordat we allen betere leef- en werk omstandigheden hadden als onze ouders en voorouders. U zult misschien zeggen: hoe komt die Westkappelaar aan al die gegevens Dat is zeer een voudig als men maar geduld heeft bij het onderzoek, het boekje van Dr. Meertens, Familienamen en het Ned. Repertorium van familienamen in Zeeland gebruikt, maar vooral als men de trouwboeken van de kerken bekijkt waarin bijna altijd de plaats van afkomst van de beide echtelieden wordt vermeld. Ook kan men de Poortersboeken van alle steden en smalst eden in Zeeland, voor zover die nog aanwezig zijn, nazoeken. In Westkapelle was het in de Napoleontische tijd zo, dat praktisch iedereen al een achternaam had, dat ondervindt men wel als men de notariële acten doorneemt. H. SLABBER, Westkapelle. 10

Tijdschriftenbank Zeeland

de Wete | 1977 | | pagina 12