huys" liet bouwen. Naar verluidt met de stenen die bestemd waren voor het kasteel van Alva. Het moet een aanzienlijk, in wit arduinsteen uitgevoerd, gebouw geweest zijn. Het had grote zalen, ruime vertrekken en gewelfde kelders. Aan de voorzijde was een overdekt bordes, waarvan de kap op twee zuilen rustte. Naast het gebouw was een koetshuis en paardenstal. Het gebouw bevond zich in het zuidoostelijk gedeelte van de stad bij de Nyen Haven. De Prins heeft zelf het huis nimmer voltooid mogen aanschouwen, enige tijd heeft het dienst gedaan om de Admiraliteit onderdak te bieden, nl. „twee cameren ende een zale". Aanvankelijk was de Admiraliteit gehuisvest in enkele vertrekken van het stadhuis. Dit stadhuis, het sterfhuis van de baljuw Matthys Cannoye, besloeg de huidige twee panden Bellamypark 35 en 37, waarbij no 35 als gevangenhuis dienst deed. Dit stadhuis werd echter te klein en er werden plannen gemaakt voor een nieuw stadhuis de stad waardig! De werkzaamheden van de Admiraliteit breidden zich vermoedelijk zo uit dat gezocht werd naar een volledig pand. Een van de notabelen, Mr. Francois van Blockhuysen, bood de Admiraliteit voor 20 Vis, jaars, d.i. 120,een huis aan „genaemt het oude stadthuys ofte schilt van Bretaignen". Dit gebouw was het eerste stadhuis van Vlissingen en had dienst gedaan tot 1559 toen de talrijke bestuurszaken een groter gebouw noodzakelijk hadden gemaakt. Dit eerste stadhuis was voorzien van een klokketoren en uurwerk. Langs de trap die versierd was met twee wapens met fles, kwam men in de vestibule of vierschaar. Daar boven lag de schepenkamer, die ook voor de rederijkerskamer „De blau Accoleye" beschikbaar was. De vensters van deze schepenkamer waren voorzien van gekleurd glas. dat door gewoon glas werd vervangen toen het gebouw door de Admiraliteit in gebruik werd genomen. Behalve dat dit gebouw meer ruimte bood dan de paar vertrekken, die de Admiraliteit in het „Prinzenhuys" ten dienste stonden, lag dit eerste stadhuis ook gunstig t.o. van het in gebruik zijnde stedehuis. Het grensde namelijk met zuid- en westzijde aan de Breestraat en met de noordzijde aan het huis van Rogier Cobbaert, die in 1556 baljuw van de stad was. Zijn huis werd later gebruikt als loge door de Vrijmetselaars. Aan de oostzijde grensde het gebouw aan de „Groene Papegay", een huis op de hoek van de Molenstraat. De zetel van de Admiraliteit zou niet lang in Vlissingen gevestigd blijven. De dood van Prins Willem van Oranje in wie de strijd voor onafhankelijkheid gestalte had gekregen, was een ernstige slag voor de zich verzettende steden en gewesten; voor Vlissingen betekende het een verlies van een vriend en beschermer. Prins Maurits werd nog te jong geacht om de taak van zijn vader over te nemen. Uit eindelijk slaagde men er in om van koningin Elisabeth van Engeland financiële en militaire steun te krijgen. Als pand dat deze hulp later zou worden terug betaald, eiste Elisabeth Vlissingen, Rammekens en de Briel. De bakersteden van de vrijheid als pand in gezet! Er kan geen betere illustratie van de precaire toestand gegeven worden in deze fase van de strijd. Een vloot van ruim honderd schepen verscheen eind 1585 op de rede van Vlissingen. De circa 7000 manschappen die aan land werden gezet stonden onder bevel van de graaf van Lcycestcr. Hij werd gouverneur-generaal, maar door politieke intrige werd voorkomen dat hij ook stadhouder werd. Tot deze functie werd de nog jonge prins Maurits benoemd. Toch was de invloed van de graaf van Leycester groot. Een van zijn eerste daden was een reorganisatie van de Admiraliteit. Als uitvloeisel hiervan werd de Admiraliteit van Vlissingen verplaatst naar Middelburg. De andere Admiraliteitssteden waren Rotterdam en Hoorn. Vlissingen kreeg een Engels garnizoen. Gouverneur van de stad was aanvankelijk de neef van Leycester, Philip Sidney. Hij schijnt een veelbelovende jonge man te zijn geweest met niet alleen bestuurlijke- en militaire kwaliteiten. Als dichter was hij zelfs 11

Tijdschriftenbank Zeeland

de Wete | 1977 | | pagina 13