VLISSINGEN, DE GESCHIEDENIS VAN EEN HAVEN (slot) De „overgang" van Vlissingen naar de zijde van de opstandelingen is, meer nog dan de inname van Den Briel, de aanleiding geweest tot het uitbreken van de onafhankelijk heidsstrijd der Nederlanden. De rondzwervende geuzen vonden in Vlissingen een basis van waar zij hun onbarm hartige strijd ter zee konden voort zetten. De ligging van de stad aan de mond van de Schelde bood gelegenheid het handelsverkeer tussen Spanje en de Zuidelijke Neder landen te ontwrichten. Toen weldra ook Veere en Enkhuizen zich bij de Opstand aan sloten waren de geuzen in staat om de Schelde, de Maas en de Zuiderzee te controleren. De grote handelssteden zoals Amsterdam en Middelburg maar ook andere zagen met lede ogen deze ontwikkeling aan. Ook in deze steden waren omstandigheden aanwezig die tot een conflict konden leiden, maar de plaatselijke overheid wist blijkbaar het gezag te handhaven. De geuzen zullen voor hen niet meer geweest zijn dan desperado's of zeeschuimers die hun handel onnoemelijke schade toebrachten, kustplaatsen plunderden en brandschatten. De handelssteden hadden geen behoefte zich in een strijd te mengen waarvan de overwinning onzeker was. Zij zagen hun belang slechts in een ongestoorde handel met Spanje. Middelburg verzette zich dan ook hevig tegen pogingen om haar voor de opstand te winnen. Onder zware verliezen werden de aanslagen verijdeld en pas na bijna twee jaar sinds de overgang van Vlissingen moest de stad capituleren. Ondanks deze capitulatie bleef zij streven naar een goede verstandhouding met Koning Philips. Daarom weigerde de stad de staatsregeling te ondertekenen van de Unie van Utrecht en werd ook in Middelburg het „Placcaet van Verlatinghe" niet afgekondigd, waardoor zij zich wenste te distanciëren van het besluit van de Staten-Generaal om Koning Philips II af te zweren. In het bevrijde gedeelte van Zeeland nam Middelburg dus aanvankelijk nogal een ge- isoleerde positie in. waarbij zij de initiatieven aan Vlissingen moest laten. Was hel daarom dat Middelburg in 1577 ijverde om Holland en Zeeland tot één gewest benoemd te krijgen? „Zijluyden sochten Zeeland subject te maken aen die van Holland". Had Middelburg moeite zich in die woelige tijd aan de omstandigheden aan te passen, de Vlissingers bleken zich er wonder wel in thuis te voelen. Toch deden aanvankelijk zich problemen voor over wie heerschappij over de stad uitoefende. Destijds had Maximiliaan van Bourgondië, markies van Veere en heer van Vlissingen. bij zijn sterven ..ongheloovelijcke schulden" na gelaten, doch geen kinderen. De boedel werd tenslotte in acht percelen geveild, waarbij Veere en Vlissingen als afzonderlijke percelen in bezit kwamen van Koning Philips II. Een vreemde situatie waarbij de koning als landheer tevens heer is van de stad. De koopsom die de koning verschuldigd was aan de crediteuren moest voor een deel in renten worden voldaan door de stad. Na de troebelen in 1572 werden deze renten niet meer aan de koning voldaan, maar aanvankelijk, voor zover mogelijk, aan de crediteuren. Eind 1579 werden de betalingen door de stad geheel gestaakt. De crediteuren begonnen daarop voorbereidselen te treffen tot een nieuwe verkoop. O.a. Antwerpen was een gegadigde. Bevreesd dat de stad in vreemde of ongewenste handen zou komen deed de stad zelf een bod van 97.1)00, Uiteindelijk kwam de stad. zeer tot tevredenheid van de Vlissingers, voor 70.000. in bezit van de Prins van Oranje. Ook Veere kwam in het bezit van de Prins. O.i. ten onrechte wordt met betrekking tot de nazaten van Prins Willem van Oranje wel gesproken over het markizaat Vlissingen. Maximiliaan van Bourgondië werd in 1555 door Karei V tot markies verheven en zijn bezittingen en lenen tot markizaat. Zijn titel was daarbij ..markies van Veere en heer van Vlissingen". Het markizaat had betrekking op al zijn onverdeelde bezittingen en lenen. Bij de verkoop in 1567 werd zijn boedel verdeeld, waardoor de voorwaarde voor het markizaat vervallen was. Misschien is het wat eentonig om te moeten opmerken dat Middelburg tegen bepaalde 9

Tijdschriftenbank Zeeland

de Wete | 1977 | | pagina 11