Op de boot had ik jolig gezelschap: komedianten met groote en ook nog zeer kleine kinderen, die met mij de ruimte in de boot geheel innamen. De oude ren, mannen en vrouwen van middelbaren leeftijd, praatten, zongen en vloekten onder elkaar, de jongens en meisjes stoeiden en vochten en de kleinen schreeuwde en gilden te zamen of elk afzonderlijk. Strijkorkest zou overbodig zijn geweest. Er was muziek genoeg. Ik nam mijn intrek dicht bij de stalling, waar eene particuliere diligence in den vroegen ochtend op Domburg afreed, en nam en betaalde mijne reis daarin voor den aanstaanden tocht. De diligence had binnen 8 plaatsen voor menschen; het dek was voor vrachtgoederen bestemd. Ik kwam op tijd, maar de plaatsen waren bezet. Zes door menschen, de zevende door eene meid of juf, met een groote hoedendoos, die, zooals de postmeester wel wist (ze sprak uit naam van haar mevrouw) niet bovenop mocht staan. "Maar, mijn vriend, ik heb gisteravond al plaats genomen!" "O, dat kan wel zijn. Ze is nu vol, zooals ge ziet. Morgenochtend kunt ge per diligence gaan. En je begrijpt toch wel, dat ik niet zoo gek zal zijn, nog voor jou alleen een paard en wagen te nemen. Jan, ben je klaar? Allee, voort dan". (De Zeeuwen schijnen niet veel van lange praatjes te houden). "Jan, kan ik niet naast jou zitten?" "Ja, dat kan nog". Wij kwamen te Domburg aan. Ik, met mijn brief, groot 8° formaat, ter re commandatie "van zijne excellentie den minister van binnenlandsche zaken aan den hoogedelgestrengen heer burgemeester van Domburg" in de hand, stapte uit. Wat al grootheid zit er soms binnen de enveloppe, maar ook, wat een flink lak erop om alles van het gewone af te zonderen! Maar hoe kon ik nu den burgemeester vinden in een plaatsje, waar geen groote aristocratische huizen waren? Aan de deuren, die alle uit een boven- en een onderdeel bestonden, waren geen bellen. "Meisjelief, weet je ook waar de burgemeester woont?" "Neen, maar ik zal het eens vragen". Ze opende het bovendeel van de deur, waarvoor wij stonden. "Keeke, weet je ook, waar de burgemeester woont?" "Ginds op den hoek". Het meisje wipte weg, en ik stapte naar den hoek, twintig hui zen verder. Lieve hemel, het was een hoefsmid, die daar woonde. Ik trad schuchter de werkplaats binnen, waar een man, met een dik, zwart schootsvel voor, op mij toetrad met de vraag: "Wat zoek je?" "Den heer burgemeester, om hem een brief van de minister van binnen lands che zaken ter hand te stellen". "Je bent heelenal verkeerd. Den minister van binnenlands che zaken ken ik evenmin als ik jou ken. Je moet zeker bij mijn broer zijn, die is wel eens in Den Haag geweest; ik nog nooit". "Toch, burgemeester, de brief is aan U gericht". "Enfin, ik zal eens zien. Keeke (dat was de tweede Keeke), weet je mijn bril ook? Ik zie ze niet". Daar komt de zwaarlijvige burgemeestersvrouw. "Hier, Joo". Nu de burgemeester aan het lezen. "Zoo, zijne excellentie verzoekt mij, U van dienst te zijn bij het maken van teekeningen van de Nehalennia stee- nen. Zooveel ik kan, zal ik je van dienst zijn. Heb je al gegeten? Je komt immers met de diligence van Middelburg?" "!k Heb nog niet gegeten, ik kom juist aan". "Keeke, heb je aardappelen genoeg op den schotel? *t Is onze etenstijd, ruim 12 uren. Stap maar binnen, de tafel is gedekt". Gedekt was de tafel niet, maar witgeschuurd. Mevrouw de burgemeester- sche dan zette op tafel een grooten, ronden schotel, hoog met aardappelen beladen; in het midden daarvan stond een kommetje met gesmolten boter, en terzijde van dien schotel een olie- en azijnstel, zoutbakje en mosterd- 14

Tijdschriftenbank Zeeland

de Wete | 1976 | | pagina 20