pleging had zichzelven overleefd. Meermalen blijkt de toestand gespannen te zijn geweest. In 1775 tussen de directie van Walcheren en de dijkwerkers, waarbij de Staten van Zeeland moesten ingrijpen. Op 1 1 maart van dat jaar stuurden zij vanuit Vlissingen een detachement militai ren, bestaande uit 5 officieren, 8 sergeants, 2 tamboers, 100 soldaten en 1 dokter om de orde met kracht te handhaven. Tot een botsing kwam het evenwel niet. Over het algemeen hadden de dijkwerkers graag een slokje (borrel). Bij alle gele genheden kwam er een mondjevol aan te pas. Wel eens méér dan goed was. In 1771 werden de gebruikelijke lijkmalen verboden, en de vrachtrijders op Middelburg werden aangemaand om voortaan tijdig en nuchter thuis te komen. De omstandigheden hebben ongetwijfeld een rol gespeeld dat een dijkwerker gauw naar zijn slokje greep. In de eerste plaats moesten zij hun verdiend loon fs zater dagsavonds in de herberg afhalen. Iedere ploegbaas had een aparte herberg, waar hij zijn mannen het in de week verdiende loon uitbetaalde. Daar werd een slokje bij gedronken. Ook hij die dit ongaarne deed kon dan geen spelbreker zijn. Daar kwam bij, dat ze vaak in bittere koude, bij strenge vorst als het water goed wegtrok en heel dikwijls met natte kleren aan, hun werk deden. Als ze dan, versteend van kou, thuiskwamen dan stond moeder de vrouw vlug klaar met een stevige borrel. "Dat kikkert op man, je zou bevroren thuiskomen; doe maar gauw die natte kleren uit, dan schenk ik nog wel eens in". Het slokje was voor de dijkwerker een medicijn. Ook bij ziekte of ongesteldheid was er niets beters dan een lekker mondjevol. BEZITSVORMING Ondanks hun armoedig bestaan kwamen de meeste dijkwerkers aan een eigen huisje. Later hadden ook allen een kaveltje land, waarop aardappelen en tarwe werd ver bouwd voor de winter en gerst, waar ze een varken van mestten. Ze hielden 1 of meer geiten voor de melk en een stukje boter. Op 23 mei 1825 werd door enige jongeren een vereniging gesticht, met de aantrek kelijke naam: "Fonds tot heil van Jongeren". Die groeide uit tot een krachtige ver eniging met een coöperatief doel. Binnen enkele jaren waren via deze vereniging 30 dijkwerkers in het bezit van een koe. Er werd brandstof aangekocht in de vorm van turf, die men per schip rechtstreeks uit Friesland betrok. Later werd steenkool aangekocht met grote hoeveelheden. Ze richtten een garen spinnerij en linnenweverij op. Bij het bombardement in '44 is ook het weefhuis, dat als zodanig al lang geen dienst meer deed en omgebouwd was tot 3 woningen, ver woest. Het fonds besloot in 1852 een graanmolen te bouwen. Hij is door alle jaren heen de l'ondsmolen genoemd. In 1857 werd de oorspronkelijke naam opgeheven en het heette nu 'Fonds van Handel en Nijverheid'. Na een bestaan van 53 jaar ging het fonds ter ziele na zeer veel en nuttig werk te hebben verricht. Vermoedelijk is het de eerste coöperatieve instelling geweest in deze contreien. UITBLINKER Uit de dijkwerkers zijn verschillende knappe koppen gegroeid op waterbouwkundig gebied. Om er maar één te noemen Abraham Calant, wiens ouders te arm wa ren om schoolgeld te betalen; de onderwijzer die met de jongen te doen had, ver strekte hem kosteloos onderwijs en wist met behulp van vrienden de jongen verder te helpen. In 1837 werd hij Hoofdingenieur van Rijkswaterstaat in Zeeland en in 1854 President van de Centrale directie van Walcheren. Zijn buitengewone kennis werd beloond met de Ridderorde van de Nederlandse Leeuw en met het Commandeurs kruis der Eikenkroon. 13

Tijdschriftenbank Zeeland

de Wete | 1974 | | pagina 17