dijk ook een versteviging moeten ondergaan. DE ZEEDIJK VAN DE WESTKAPPELAARS Het oorspronkelijk aanzien van de dijk is in de loop der jaren geheel gewijzigd en naar het zich laat aanzien zal er nog meer van het oude silhouet verdwijnen. Maar het historisch gegroeide idee, dat de dijk van de Westkappelaars is, zal niet ver dwijnen. De dijk, hun dijk, waarmee ze lief en leed gedeeld hebben, waaraan ze met hart en ziel verknocht zijn, waarmee vaders en voorvaderen hebben gevochten om- het water buitengaats te houden, zal HUN dijk blijven. De dijk, waar ze hun vrije uren zoek brengen, waar ze naar kreukels, krabben en mosselen zoeken. Waar ze des zomers in het gras liggen, 's winters achter een van aangespoeld hout opge trokken schot staan te verkleumen en met een kijker de schepen gadeslaan en her inneringen uit het verleden ophalen. De dijk, hun trots, hun onbeschreven eigendom». DE DIJKWERKERS Van de Westkappelaars wordt nog steeds beweerd, dat ze een apart slag mensen zijn. Hoewel het m.oeilijk is hierover een definitie te geven zit er, althans wat be treft de autochtone bevolking, wel een kern van waarheid in. Je moet de Westkap pelaars kennen om tot een polemiek te komen, zoals van Schagen (Domburg) en Viruly Westkapelle) meermalen in het Zeeuwsche Tijdschrift hebben gevoerd. Hoe het ook zij, bepaalde karaktereigenschappen mag men hen wel toeschrijven. Dat betreft dan in 't bijzonder de dijkwerkers. De onderlinge gebondenheid en zelf verzekerdheid is groot. Is het door de voortdurende strijd tegen de zee of door de grote armoede die in 't verleden onder de dijkwerkers heerste, die hun saamhorig heidsgevoel bewerkstelligde Wie zal het zeggen. Maar een groepssocialisme als onder de oude dijkwerkers treft men nergens anders aan. Daar verandert zelfs hun verscheidenheid van geloofsovertuiging niets aan. Met het ontstaan van de dijk in de 15e. eeuw ontstonden ook de dijkwerkers. Door het verdwijnen van de haven bleven de schepen weg en verdween de welvaart. De bevolking, naar men aanneemt, afstammelingen van Deense vissers of kust vaarders die zich in de 6e. of 7e. eeuw hier vestigden en zich een bestaan hadden verworven door de handel en scheepvaart, schakelden zich om tot dijkwerker. Het werd een beroep van vader op zoon. Door de eeuwen heen was voor hen het dijkwerk vrijwel de enige mogelijkheid van bestaan. Zij sloten zich hecht aaneen. Buiten hun gelederen was het niet mogelijk om als dijkwerker te worden aangeno men. Hun saamhorigheid was zo groot, dat ze niet duldden, dat een oude of inva lide dijkwerker ontslagen werd. De zulken genoten hetzelfde loon als de jonge, sterke mannen. Ook verschil in vakbekwaamheid speelde geen rol. Het steenzet tersvak, dat grote bekwaamheid vereiste en door een minderheid werd beoefend, betaalde niet meer dan een heier, een rijswerker of een sjouwersman. Dat wilde men niet. Uit een lijst met de namen en leeftijden van de dijkwerkers in 1906 ont moette ik werknemers van 78 en 79 jaar. Zo lang ze bij machte waren op het werk te verschijnen werden zij aanvaard en genoten het zelfde loon. Eenmaal als dijk werker aangenomen gold dat voor het leven. Een dijkwerker werd benoemd door de directie, maar op aanbeveling van de dijkwerkers. Daar ging de directie niet bui ten. Eens in het jaar werd bij stemming uitgemaakt, wie de in dat jaar opengeval len plaatsen zouden innemen. Meestal waren dat zonen van dijkwerkers. Bij voor keur werd een zoon van een uitgevallen dijkwerker de plaats toegekend. Iedere aan nemer van het onderhoudswerk aan de dijk hield zich aan deze orde. De ongeveer 300 dijkwerkers waren zoals gezegd voor het leven aangenomen. Buiten hun wil kwam er niemand bij. Nu was de hoeveelheid werk altijd verschillend. Variërend was er werk voor 30 tot 300 man (de top bij zware stormschade). 9

Tijdschriftenbank Zeeland

de Wete | 1974 | | pagina 13