Op Walcheren onderscheiden we momenteel nog drie soorten molens: drie stuks van het type zes-of achtkantige, houten bovenkruiers zonder omloop Aagteker- ke, Serooskerke en Arnemuiden. Deze bestaan alle uit een stenen onderbouw tot even boven de grond, dan circa twee meter vertikaal aangebrachte planken en de rest tot boven toe horizontale planken met als bekroning een houten kap, die e- venals de romp door geteerd dakleer bedekt is. Verder zijn er nog vijf stuks van het type: ronde stenen bovenkruiers eveneens zonder stelling of omloop, te Domburg, Zoutelande, Meliskerke, Biggekerke en Nieuwland; en er zijn nog tien stuks ronde stenen bovenkruiers mèt omloop: Westkapelle, Oostkapelle, Veere, Vrouwenpolder, Oost-Souburg, Vlissingen en vier in Middelburg. 16) DE AANDRIJVING De aandrijving der stenen geschiedt bij alle molentypen vrijwel op dezelfde manier: in de kap bevindt zich, met de wieken verbonden, een groot tandrad, welk via een vertikaal opgestelde hoofdas, de koningsspil genoemd, de steenschijf aandrijft die weer met de maalstoelen in verbinding staat. Doordat de kap draaibaar is, kunnen de wieken via het kruirad (buiten) op de wind gezet worden. Op de wieken zijn meestal zeilen aangebracht, die naar gelang er wind is, geheel of gedeeltelijk opgerold kunnen worden. De meeste molens hebben meerdere verdiepingen welke dienen voor de opstelling van de benodigde apparatuur en tevens voor graan- en meelopslag. Een luiwerk(heisinstallatie), eveneens aangedreven via de koningsspil, doet dienst om de zakken graan en meel naar boven en naar beneden te transporteren. De houten tandwielen en schijven worden het beste van azijnhout en palmhout ge maakt. (17) DE MOLENAARS Als wij ons gaan verdiepen in de historische gegevens van iedere molen apart, komen wij tot de conclusie dat er veel molens van vader op zoon overgegaan zijn, iets wat bij alle ambachten voorkwam. Bovendien, dat bij meerdere molenaars uit de naburige omgeving veelal dezelfde namen voorkwamen en dat ze bijna zeker broers of neefs van elkaar waren. Een sprekend voorbeeld van overdracht van geslacht op geslacht is wel de molen te Zoutelande. Sinds oktober 1800 draagt de molenaar steeds de zelfde naam: Joh. Adriaanse. Ook op andere molens komen wij meermalen de naam Adriaanse tegen: o. a. bij molenaars Adriaanse van de Oranjemolen van 1874 tot 1950. De namen van molenaars als Verhulst, Minder- houd, Brasser, Verhage, Kwekkeboom, Nijpjes en Houterman om er enkele uit Walcheren te noemen, laten ieder op zich duidelijk een traditie zien van molenaars- geslachten. Het is wel te betreuren dat als gevolg van deveranderde moderne tijd, tradities als deze tot het verleden gaan behoren. Doch het is niet anders; de tijd van het al oude ambacht, omringd door sfeer en folklore, is voorbij. De industriële moloch heeft aan zijn nog immer maar toenemende honger de menselijke arbeid onderge schikt gemaakt aan het rustloos brein der computer. Wel is hierdoor het welvaarts peil gestegen, doch dit is mede ten koste gegaan van veel ambachts- en arbeids vreugde. Wij vinden het een loflijk streven om wat er nog over is van dit oude ambacht trachten te behouden en voor het nageslacht te conserveren; m. n. de molen, die trots en fier, als een standbeeld van een held, ver boven de omgeving troont en mede het silhouet bepaalt van dorp en stad, een blijvend zichtbaar baken van een 16

Tijdschriftenbank Zeeland

de Wete | 1974 | | pagina 20