het naar de molen dragen "in de Balance" laten wegen, dit gemalen zijnde, kun nen zij dit wederom gaan wegen, mits zij hiervoor (aan de kommies van de weeg inrichting) 12 mijten betalen (een mijt - 0, 1 cent). De molenaars mochten in die tijd ook geen varkens houden. Hij was ook verplicht om een "gehele tonne meel" minstens over de helft gevuld in de Balance te hebben staan, dit meel iedere week te verversen, om indien het bleek dat de klant in zijn gewicht tekort gedaan was, uit die tonne bij te scheppen. Iedere keer als de "comis der Balance" een tekort aan gewicht geconstateerd had, moest de pachter-molenaar een boete betalen van 10 schellingen - f 3.00). Des Heren dienaars hadden het recht te allen tijde, naar zij het zelf be lieven, de "tonne te visiteren". Dit alles in en om het pachtcontract, oorspronkelijk vervat in 27 ordonnantiën, dat door de pachter met een "eed zweren" bekrachtigd moest worden. Boven dien moesten voor meer zekerheid twee borgen meetekenen. 13Slechts een paar artikelen zijn overgenomen en tot beter begrip, in taal iets aangepast. De molens waren zonder twijfel voor de overheid een belangrijke bron van in komsten. Wij doelen hierbij op de ver doorgevoerde controle der eerder genoem de ceelwachters. Want geen enkele zak graan mocht op de molen gebracht wor den zonder dat de ceelwachter ze gezien had. Hij moest alle biljetten die daarbij behoorden en getekend waren door de collecteur, controleren of de accijns wel betaald was. Ook moest de ceelwachter van iedere partij op de molen gebracht, om de twee of drie zakken, een zak nawegen, om te zien of het gewicht niet meer was, dan waarvoor de tarieven betaald waren. Bovendien moest hij na het malen de zakken meel wederom controleren, of er niet meer dan het toegestane 1^ pond stuifmeel per zak afgehouden was en nagaan of de molenaar van genoemd stuif meel niets verkoopt zonder biljet. Voordat de ceelwachter 's avonds van de molen weggaat, moet hij nazien de "kwantiteit en de kwaliteit" der granen die op de mo len blijven liggen en de andere morgen eerst zijn notities vergelijken om zich te overtuigen of er in de nabije nacht niets bijgekomen of afgegaan is. Ook moet hij alles wat ter molen gebracht en daar van vervoerd wordt behoorlijk registreren. (12) Al met al moet deze controle geen pretje geweest zijn voor de molenaar. Dat hij desondanks nog in goede doen was, getuigt hiervan, dat de molenaar van de Oranjemolen, Gabriël Derf ens genaamd, in 1787 zich iedere week een keer aan huis liet scheren. (12) WINDSTIL VLISSINGEN BANG VOOR MIDDELBURG Dat de molens een belangrijke schakel in de voedselvoorziening waren, zal dui delijk zijn. Men was in Vlissingen zeer bang als door omstandigheden gedwongen, b. v. bij windstilte, een beroep op het naburige Middelburg gedaan moest worden. Ten eerste bracht het vervoer heen en terug extra kosten met zich mee en ten tweede gaf Middelburg geen restitutie van de reeds betaalde impost van het meel, hetwelk door haar landpoorten werd uitgevoerd, tot groot nadeel van de Vlissing- se bakkers. De plaatselijke overheid voelde zich verantwoordelijk voor de meelvoorziening in tijden van windstilte of andere omstandigheden. Zij diende dan bijtijds maatrege len te treffen die zij tevoren kon voorleggen aan het hogere bestuur. Dit blijkt uit een brief van B W dd. 1 Maart 1832 gedaan door de stadssecretaris A. van Swalme, die zich hierin om inlichtingen wendt tot bakker I. W. Dobbelaere, die de betreffende vragen hieromtrent gesteld o. a. aldus beantwoordt "Ik begroot de consumptie der burgerij op 1^ mud per jaar voor elk individu, na aftrek van het garnizoen, circa 1000 man, op 24 mud per dag; met het garnizoen er bijge teld, klimt de behoefte tot een last per dag (een last is 30 hl. Ook zou het aan te bevelen zijn er een watermolen bij te b uwen, voorzien van een krop- en buil- 14

Tijdschriftenbank Zeeland

de Wete | 1974 | | pagina 16