- 15 - Toen wij in De Houttuin kwamen wonen, waren de Van Loons weer vertrokken naar Amerika» Maar vele waren de verhalen, waar en onwaar, die over hen de ronde deden. Ikzelf herinner me Van Loon aals een grote, zware man, die ik nooit anders dan breed glimlachend heb gezien. Zijn vrouw, Jimmy, was klein en tenger. Ze reed in een two-seater, op een manier, die je nu "scheuren" zou noemen door de Langedelft en langs de Veerseweg. Ze dronk als een man een borrel en droeg een zware gouden slavenband om haar enkel en een dito om haar bovenarm. Hun huis in Veere waarin, toen-wij er kwamen wonen, nog iets van hun geest hing, was zoals ze zelf waren: onconventioneel. Het was vol hoge drempels en onver wachte afstapjes,, waarover iedereen struikelde, het had donkere hoeken en het lekte op de vliering. Moeder placht daar altijd op de strategische plaatsen potten en panne tjes op te stellen en na iedere regenbui van formaat moesten we met een emmer het kippeladdertje op om de containers te ledigen! Zelfs de tuin had drie treedjes nodig om bij het prachtige oude poortje te komen, dat toegang gaf tot de Simon Oomstraat. De Houttuin staat er nog steeds, maar de geest van Van Loon is er, na zoveel jaren en zoveel verbouwingen uit verdwenen. 0 0 0 THEMA VOOR EEN ZEEUWSS FUGA. door H. Besselaar. Ons bezoek aan de tentoonstelling "1001 jaar Wal cheren" (zie DS WETE nr» 5.) had vooral betekenis als voorspel tot een tocht over het westelijk deel van het aloude Zeeuwse eiland; een soort fuga. De Lange Jan had zijn klokkenliedje van half 1 over de stad laten klinken, het blinkende riddertoer- nooi in de stadhuistoren was weer tot rust gekomen, toen we in de bus langs de Kloveniersdoelen en de- bol- werkmolen De Seis naar buiten reden, richting Grijps- kerke. Even vóór dit dorp, rechts van 'de weg, staat een kasteelachtig gebouwtje, een heerlijk brokje middel- eeuwen; alles wat er nog over is van het Munnikenhof /roegë-r buitenverblijf van de kloosterlingen uit Mid delburgs abdij. Een bus is nu eenmaal geen toeristen-

Tijdschriftenbank Zeeland

de Wete | 1972 | | pagina 16