De nacht van zaterdag 31 januari 1953: de noodklok luidt. De zee spuwt water
over dijken en daken. Nog nooit is zo'n hoog zeeniveau gemeten en het stijgt
nog steeds. Mannen sjouwen met zandzakken. Het is springtij en water golft
over de dijk. De dijk breekt door. Kinderen schuilen in een klokkentoren. De
wind neemt toe tot orkaankracht, explosies van golven, ondergelopen land,
verdwenen dorpen, mensen op daken van huizen. In 1953 - nu bijna vijftig
jaar geleden - worden 1835 mensen en tienduizend dieren de hulpeloze
slachtoffers van de watersnoodramp. De ramp was voor de vroegere water
schappen in Zeeland de directe aanleiding om dijklegers op te richten. Maar
kortgeleden is het laatste dijkleger opgeheven. Wie zorgt er nu voor de dijk
bewaking?
Vóór de ramp spoorden de waterschappen al
mensen aan voor hand- en spandiensten bij
gevaar voor overstroming en via het algemeen
Zeeuws waterschapsreglement bestond de
mogelijkheid materieel te vorderen en inwo
ners op te roepen bij een dreigende dijkdoor
braak. Alle ondersteuning vond evenwel vrij
willig plaats en die vrijblijvendheid was geen
goede basis. De catastrofe van 1953 bracht
daar verandering in.
Legers voor de dijken
Al snel na de ramp was de invoering van dijkle
gers een feit op Walcheren, Schouwen-
Duiveland, Tholen, Noord- en Zuid-Beveland
en in Zeeuws-Vlaanderen. Zowel de water
schappen met zeewaterkerende als die met
inliggende dijken, stelden een dijkleger in.
Gezonde mannen tussen de 18 en 50 jaar wer
den voor de dijkdienstplicht uitgekozen op
grond van hun beroep, woonplaats en de lig
ging van te bewaken dijken, coupures en
kunstwerken. 'Samen met bijvoorbeeld de
secretaris van een gemeente selecteerde het
waterschap geschikte personen voor het dijk
leger. Zo'n ambtenaar bezat veel lokale kennis
en kende alle inwoners bij naam. Hij wist pre
cies wie er op die lijst moest komen', vertelt
Bas van Liere, hoofd afdeling Beheer
Onderhoud van de sector Waterkeringen.
Met man en macht
Het dijkleger van voormalig waterschap
Noord- en Zuid-Beveland was groot en
bestond aanvankelijk uit vijfentwintighonderd
man. In die tijd was namelijk veel mankracht
nodig voor de werkzaamheden: sjouwen, krui
en van zand en vullen van zandzakken.
Werken met schop en spade dus. Toen de
mechanisatie toenam, daalde de behoefte aan
mensen voor handwerkzaamheden. Als gevolg
daarvan reduceerde het dijkleger tot twee
honderdvijftig personen, die in groepen van
tien onder leiding van een voorman beschik
baar waren voor de dijkdienst. Nadat de dijk
verzwaringen gereed waren, kwamen de dijk-
dienstplichtigen niet veel meer in actie. Dat
gold niet voor de waterschappers. Zij volgden
- later met hulp van computers - oplettend de
ontwikkelingen van water en wind. Een ver
wachte waterstand in Vlissingen van 3,70 m
+NAP had dijkbewaking tot gevolg. Bij hogere
waterstanden dan 4,10 m +NAP bracht het
personeel van de technische dienst samen met
de dijkdienstplichtigen alles in gereedheid om
coupures en schuiven in duikers snel te kunnen
i
waterwerker
4
november 2002