Kwaede grond en zachte zaevel.
Uiteindelijk wisten Bennema, Van der Meer en hun medewerkers de pro
blemen te overwinnen en konden ze in 1952 de resultaten van hun studie in
de vorm van kaarten met een uitgebreide beschrijving publiceren. Als
gevolg van de fysiografische benadering en het ontbreken van kennis van
de relatie bodem-gewas, is buitengewoon veel aandacht gegeven aan de
geogenese (wijze van ontstaan) in relatie met het geomorfologisch bodem
patroon. Deze methode van onderzoek van vrijwel nog onbekende gronden
bleek zeer nuttig te zijn. Zoals we reeds zagen, kwamen er bij de verdere
ontwikkeling van de veldbodemkunde echter ook onoverkomelijke bezwa
ren tegen deze systematiek van indelen naar voren. Daar staat tegenover dat
de benamingen kreekrug-, poel-, kleiplaat-, schor- en plaatgronden zodanig
veelzeggend zijn dat ze in Zeeland ook nu nog springlevend zijn.
De herverkaveling (1947-1960) bracht ook veel grondverzet met zich mee,
waardoor het natuurlijke bodempatroon vooral in de poelen ingrijpend
werd verstoord. Bennema en Van der Meer moesten dan ook tot hun spijt
concluderen dat hun bodemkaart reeds bij het verschijnen was verouderd
en meteen aan herziening toe was. Die herziening kwam pas ruim dertig
jaar later bij de volgende ruilverkaveling.
Veldbodemkundig onderzoek ruilverkaveling Walcheren
In het begin van de jaren tachtig, ruim dertig jaar na de eerste herverkave
ling, werden opnieuw voorbereidingen getroffen voor een ruilverkaveling
van Walcheren. Zoals we reeds zagen moesten Bennema en Van der Meer al
voordat hun bodemkaart verscheen, constateren dat hij was achterhaald
door onder meer de ontwikkelingen van de herverkaveling. Door het vele
grondverzet dat met name in de poelgebieden had plaatsgevonden, was het
natuurlijke bodempatroon dusdanig verstoord dat de STIBOKA opnieuw
de opdracht kreeg een gedetailleerde bodemkaart van Walcheren te ver
vaardigen. Daarnaast wilde de opdrachtgever (de Centrale Landinrichtings-
dienst te Utrecht) meer weten over de geschiktheid van de Walcherse grond
voor verschillende vormen van bodemgebruik zoals akkerbouw, weide-
bouw en voilegrondsgroenteteelt.
Een andere belangrijke wens van de Landinrichtingsdienst was de bodem
kaart te gebruiken voor de vaststelling van de ruilwaarde van de gronden. In
bijna elk gebied waar een landinrichting plaatsvindt, dienen alle gronden
een geldelijke waardering te krijgen. Deze waardering is gekoppeld aan de
eigenschappen van het bodemprofiel. Op deze wijze wordt van ieder stuk
land in het gebied de ruilwaarde vastgesteld. Van elke grondeigenaar staat
dan vast hoeveel zijn zogenaamde 'inbrengwaarde' is. Een dergelijk
gebruik van de bodemkaart bij de herverkaveling stond indertijd ook
86