Andreas Oosthoek, de gedichten en de dichter
Lanna muurschildering.
Wat Phunim tempel
Stad Nan (Thailand).
In de schets zit op een avond de diplomaat Poleyn op een veranda aan een
rivier. Hij beschouwt het landschap van Siam en het landschap van zijn ziel
en leven. Meester Poleyn is ambassaderaad én dichter. Dit fragment heeft in
verhalende vorm de context van de gedichten, de achtergrond voor de inter
pretatie: waarom loopt de ik-persoon in Thailand, wat is de ontmoeting
waarvan sprake is, wat betekent de rivier, het water, wat betekenen de roei
ers, de tekens van de cultuur. Met enkele citaten wordt dit al duidelijk.
Zittend op de veranda van zijn logement in Ban Tak, de stad die over het
water is gebouwd, stelt Poleyn vast: 'In alle hoeken van dit land heeft hij de
jongen ontmoet.' 'Waar water is, vindt hij de jongen.' 'De jagende ruste
loosheid van vroeger is opnieuw over hem gekomen. De blauw-gesluierde
deinende jongens van de perrons, het schone raadsel in hun ogen.'
Poleyn is een man op doorreis. Met lege handen. 'Hij heeft, ziek van de stad
en ziek van het papieren bedrijf, de tijd aan zich getrokken.' Ach, het papie
ren bedrijf is in de context van het verhaal vanzelfsprekend zijn werk op de
ambassade, maar het is verleidelijk het dagelijkse werk van de schrijver in
gedachten te nemen.
De ontmoeting met de jongen leidt tot inzicht via het door hem vertelde ver
haal, het verhaal van de dichter en de dood, waaraan de tekst de titel ont
leent. Het is het inzicht dat Meester Poleyn zoekt in het oosten, het afleggen
van de begeerte, van het zoeken van het waarom, van aanvaarding van de
paradox: 'Waarom is een woord uit de andere wereld... Als ik U spreek
over het verbond tussen de tijger en het lam, dan geef ik U een spiegel. U
vraagt waarom? en U ziet Uzelf niet.' 'Waarom begeerte? U vertelt het me
46