haar dochter: "Heeft Juffrouw Pennie een vleugel?" "Nee," was het weifelende antwoord. "Wel een bochel." Vele 'ter zijdes' van Jan Kuiler zijn helaas niet publicabel. Hij was gescheiden en moest zich met huishoudsters behelpen. "Maar als ze dan het Priere d'une vierge (een bekend salonstukje uit die dagen) beginnen te spelen, weet ik al hoe laat het is en moeten ze opdonderen." Als je hem vroeg of hij soms familie was van Cor Kuiler, kreeg je ook een regen van valse noten te horen. Cor Kuiler was de dirigent van de Groningse Orkestver eniging en tot zo'n positie had hij het nooit gebracht. Vele grote steden hadden toen een eigen orkest, Haarlem, Arnhem, Utrecht, Rotterdam, nu allemaal gesneuveld. Jan had zoiets ook wel gewild, maar helaas Om kort te gaan, ik meen te mogen zeggen, dat Vlissingen ook wel zijn rangen en standen had, maar niet zo geprononceerd als Middelburg. Een paar huizen van ons vandaan woon de Dominee Voorhoeve. Zijn zoon Piet studeerde toen in Leiden en was de eerste, die mij warm maakte voor Indië, waar hij later een van de bekendste taalgeleerden zou worden, met als specialisme de talen van de Bataklanden; we deden daar nog wel wat meer dan 'roofstaat' spelen. Bij de Voorhoeve's hadden ze een dienstbode, die er precies zo uitzag als Saartje in de beroemde Swiebertje-tv-serie van John Uitdenbogaard. Kaatje heette ze. Kaatje was voor Vlissingen uniek. Kwam je dan in Middelburg, dan zag je nog diverse Saartjes uit de deuren komen, soms om met een blinkend gepoetste koperen glazenspuit de ramen op de benedenverdieping te doen. Van mijn vader weet ik, dat, toen hij werd benoemd in de Vlissingse kerkeraad, hij die benoeming aannam onder voorwaarde, dat hij niet met een hoge hoed hoefde te verschijnen. Hij was geen begrafenisondernemer, zei hij. Dat werd geaccepteerd en niet lang daarna lieten alle kerkeraadsleden hun 'hoge zije' thuis. De geklede jas werd ook opgeborgen en men verscheen in een donker colbert. Vlissingen deed niet zo moeilijk! Er waren natuurlijk wel coterieën, maar daar stak niets bijzonders achter. Het waren vak genoten, die elkaar opzochten, doktoren, dominees, leraren, ambtenaren en dergelijke en de zondag bood daarvoor een uitgezochte gelegenheid, 's morgens uit de kerk voor een kopje koffie en op het eind van de middag voor een kopje thee voor de catechismus- dienst. Van die dienst waren wij vrijgesteld en vader ging alleen als hij echt 'dienst'had. We hadden nogal wat kennissen in de onderwijs- en de kerkelijke wereld en aangezien de zondagmiddag ook veel werd gebruikt om een boulevardje te pikken, werd ons huis vaak als tussenstop gebruikt. Wij vonden als kinderen dat visitegedoe maar matig, maar toen we wat groter waren ontdekten we dat het een mooie gelegenheid was om er tussenuit te knijpen en dat verzoende ons dan weer met het leven. Je kon op de boulevard toen nog vrij hinkelen, ballen, knikkeren, bikkelen, touwtje springen en 'buut' spelen, want er bewogen zich daar alleen maar wandelaars en je kon ook uitzwermen naar strand en duin, als je maar zorgde datje op tijd voor het eten weer thuis was en dat leverde nog wel eens proble men op. Een ander probleem wasje zondagse 'goeie goed' in tact te houden. Foto's met dokter Wolters Ik noemde zojuist de doktoren en dan denk ik in de eerste plaats aan onze huisarts, dokter Wolters, die ook een huisvriend was, oom Jan en tante Mien, zoals in die tijd gebruikelijk. Hij was een opvallend lange man, die in mijn jeugd de stad verbaasde door rond te rijden op een fiets met twee stangen. Op den duur kocht hij natuurlijk een auto, maar oud- 85

Tijdschriftenbank Zeeland

Walacria | 1993 | | pagina 87