De kosten van de zeebadinrichting konden dan ook niet door de opbrengsten worden
gedekt. In 1859 dacht men aan opheffing ervan, maar dat bleek uiteindelijk niet nodig: de
vrijwillige bijdragen bleven doorgaan en het bezoek aan Domburg nam langzaam toe.
Het nemen van baden in zout en zoet water is waarschijnlijk zo oud als de mensheid
zelf. Begon het baden in zee op de manier waarop men het nu in West-Europa kent zo'n
200 jaar geleden, in de 17e en 18e eeuw vormden binnenlandse badkuren in Spa's voor
hen die zich dat konden veroorloven geen uitzondering. Dat ook zeewater therapeutische
waarde heeft, werd pas tegen het einde van de 18e eeuw beseft. Aan de Engelse zuidkust
was een ontwikkeling gaande die van grote invloed op het Europese continent zou zijn:
de verandering van het vissersdorp Brighton in een exclusieve badplaats met vele attrac
ties en zeewaterkuren. Door medische verhandelingen over de heilzame werking van het
zeewater was deze mogelijkheid van de badplaats op de voorgrond getreden. Langs de
Europese Noordzeekust ontstonden, aanvankelijk naar Engels voorbeeld, al gauw vele
badinrichtingen.
In de prille badplaats Domburg ging men nog een beetje onwennig te water. Drie bad
koetsjes stonden er in die dagen op het badstrand van Domburg, voldoende voor de bad
gasten van toen. Men stapte in op het droge deel van het strand. De badman gaf met een
harde tik van zijn zweep op de wand van het koetsje het vertreksein, het paard trok ver
volgens de koets de zee in. Daar werd de koets losgekoppeld, ruiter en paard keerden
weer naar het strand terug. De baders werden nauwlettend in de gaten gehouden door de
badmannen en "teruggefloten" als zij zich te ver in zee waagden. In het paviljoen kon men
na alle inspanningen op adem komen. Een paar honderd gasten per jaar, veelal dagjes
mensen, bezochten de badplaats in de beginperiode. Eén van de langer blijvende gasten
was T. Hooiberg uit Leiden. Hij deed verslag van zijn bezoek aan Domburg in De ge
schiedenis van een ruim tachtigjarig leven, uit herinneringen samengesteld door T. Hooi
berg (1893)."...Toen ik er was, ook in het badseizoen, baadden nog alleen jongens en
meisjes van hoogstens 8 of 10 jaren, die, na de kousen uitgetrokken en broek of rok tot
aan de knieën te hebben opgestroopt, aan het strand pret maakten met in de grootere en
kleinere waterplassen het water te doen schuimen." Tegen het einde van de eeuw was dat
heel anders. "Nu gaat alles daar veel "fashionabler" toe. In een logement of "en pension"
houdt men er zich thans eenigen tijd op. Op raad, (veelal door mevrouw aan den dokter te
voren gedoceerd) moet men voor zich en (of) voor de kleinen de baden gaan gebruiken,
nog zonder bepaling van den kuurtijd. Dit zal later blijken, als men begint te merken, dat
men in Domburg ook liefhebberij heeft voor de rijksdaalders, al zijn het geen Zeeuw-
sche..."
Binnen een halve eeuw was Domburg van een dorpse smalstad in een florerende bad
plaats veranderd. Het "koffie- en badhuis" uit 1837 was al gauw te klein gebleken; het
werd in 1889 vervangen door een groter, karakteristiek gebouw met een ruime concert
zaal, damessalon, leeskamer, biljartzaal, veranda's aan land- en zeezijde en een ruim ter
ras aan de noordkant. Een heel verschil met het oude gebouw dat maar één grote zaal ken
de. Net als in het oude paviljoen konden er in het nieuwe binnenbaden in (verwarmd) zee
water worden genomen. Dat water werd met jok en immers uit zee gehaald en in een ton
per karretje naar het paviljoen vervoerd. Steeds belangrijker werd de sociale rol van het
Badpaviljoen; het was nu ook 's avonds het trefpunt voor de badgasten. De behoefte aan
slaapplaatsen was eveneens toegenomen, naast particuliere "logementen" kende Dom
burg inmiddels enkele kleinere hotels en, sinds 1866, een Badhotel.
22