Bij dit alles is het tenslotte goed te beseffen dat de meeste beplanting economisch
recht van bestaan had. Het hout was voor allerlei doeleinden onmisbaar; het werd
gebruikt als brandhout, rijshout, timmerhout en dergelijke. Dat betekende ook
een periodiek snoeien, kappen, rooien en een al even noodzakelijke aanplant van
jong hout. Maar uiteraard was er, behalve kering van de wind en buiten de
overwegingen van privacy, ook het streven om door middel van beplanting
bewust te imponeren en status te accentueren. Dat gold natuurlijk het sterkste
voor de buitenplaatsen en de aansluitende wegbeplanting.
De les van het landschap
De geschiedenis van het landschap kan ons de les lezen voor de toekomst. Nu
ondergaan mensen lessen op een heel verschillende manier, wat zou betekenen
dat er niet een alom aanvaarde conclusie valt te trekken. Toch verschaft het
geschiedverhaal van het Walcherse landschap enkele aanwijzingen die niet
misverstaan kunnen worden.
Die aanwijzingen liggen er allereerst op het hoogste niveau; sommigen zeggen dat
het dan gaat om de structuur van het landschap. In het voorafgaande hebben we
verhaald hoe op Walcheren het natuurlandschap werd omgevormd, werd
„beschaafd" tot een cultuurlandschap. Dat proces verliep op het oudland anders
en duurde daar ook langer dan in de nieuwlandpolders. In beide gevallen echter
richtte het cultuurlandschap zich in grote trekken naar het natuurlandschap de
beplanting accentueerde dat zelfs. Kenmerkende verschillen tussen beide ge
bieden waren het gevolg. Maar ook verschillen binnen die gebiedentussen
kreekruggen, poelgronden en kleiplaatgronden enerzijds en tussen de oudere
aanwaspolders rondom Vrouwenpolder en de jongere op- en aanwaspolders rond
Nieuwland anderzijds. Ondanks, maar meestal dankzij alle verandering bleven die
verschillen grotendeels gehandhaafd, zodat ze het geschiedverhaal verduidelijken.
Zelfs de naoorlogse herverkaveling heeft deze verschillen niet uitgewist. Alle
maatregelen die dat wèl beogen, snijden de band met vroeger door en maken het
geschiedverhaal onbegrijpelijk. Daarbij moeten we goed beseffen dat ook hier het
geheel (Walcheren) meer is dan de som van de delen (oudland, noordelijk
nieuwland, zuidoostelijk nieuwland). Er liggen hier ook aanwijzingen op een wat
lager niveau. Dan gaat het niet meer om de structuur, maar om de elementen
binnen die structuur. Wat dat betreft is het niet erg zinvol, en zeker weinig
realistisch om uitvoerig te verhalen van het vele dat uit het Walchere landschap,
wanneer en hoe dan ook, is verdwenen. Een aantal van die verliezen werd
trouwens gecompenseerd door nieuwe aanwinsten. Toch kan inzicht in geleden
verliezen het besef van de relatieve waarde van wat er resteert, doen groeien.
Dat geldt heel sterk voor de kleine twintig vliedbergen of werven die op
Walcheren herinneren aan vroeger tijden toen er zeker zestig waren. Door allerlei
oorzaken kon hun aantal zo drastisch verminderen. Het is zaak die ontwikkeling
te stoppen.
29