Voor wat betreft het regionaal-economisch belang van het vreemdelingenverkeer
was de situatie dusdanig dat „het vreemdelingenverkeer een bron van inkomsten
vormt, die, gezien de moeilijke omstandigheden van het landbouwbedrijf, een
welkome en nodige aanvulling is in de inkomsten der bevolking, doch, dat de
inkomsten voor het eiland als geheel, verkregen uit het vreemdelingenverkeer,
gering zijn t.o.v. die uit andere bedrijfstakken. Het is een aanvullende bron van
inkomsten en moet dit blijven"©.
In feite handhaafde deze situatie zich tot aan het begin van de zestiger jaren. Het
aantal kampeerterreinen nam weliswaar toe, maar relatief bescheiden en in de
vorm van twee kleine terreintjes. In 1959 waren er 22 terreintjes waarvan er slechts
twee van 2 ha of groter. De situatie op deze terreinen was heel primitief en kon in
diverse gevallen nauwelijks gedoogd worden (leidingwater dat aangevoerd werd in
een tank rioolwater dat in beekjes over het terrein stroomde).
Fase 2. Kwantitatieve groei.
Pas in de jaren zestig vond de echte ontdekking plaats van Walcheren als recre
atiegebied. Belangrijke factoren hierbij waren de sterk gegroeide welvaart, meer
vrije tijd en een grotere mobiliteit. Door de betere ontsluiting o.a. als gevolg
van de wederopbouw en het Deltaplan kan Walcheren met zijn vele recreatieve
potenties hierop inspelen. Pas in die tijd kwam ook het kamperen echt in zwang.
De ontwikkeling hiervan vond op Walcheren in sneltreintempo plaats. Ging het
in 1939 nog om een kleine 600 kampeerdersin 1968 was de capaciteit van de
kampeerterreinen al toegenomen tot ruim 15.000 kampeerders.
Strandleven bij Dishoek voor de oorlog
110