Uit de voorgaande ontwikkelingen kan worden afgeleid dat er vooral in stad en dorp, maar toch ook in het landelijke gebied vroeger sprake was van een min of meer harmonisch samengaan van diverse functies, maar dat die functies op den duur sterker gescheiden werden, tot een vrijwel volledige scheiding op dit moment. Op zich hoeft dit geen alarmerende zaak te zijn. Maar wanneer er bij het maken van nieuwe projecten - hetzij een stadsuitbreiding of een nieuw in te richten agrarisch gebied, grenzend aan de stad - uitsluitend rekening wordt gehouden met eenzijdige functies, dan ontstaat er een chaos aan initiatieven die een disharmonisch effect hebben. Het provinciaal beleid gaat er dan ook van uit, dat bij verdere ontwikkeling van steden en dorpen in relatie tot het landelijk gebied een integrale afweging van alle belangen (functies) steeds gewenst is. Naast stads- en dorpsvernieuwing krijgen vooral stads- en dorpsuitbreiding veel aandacht. Het huidige Streekplan Midden Zeeland dat van 1982 dateert, voorziet in een handhaving van de openheid van het landelijk gebied. Dat wordt gerealiseerd door de bevolkingsgroei vrijwel geheel te concentreren in de steden en in enkele dorpen, die als groeikern zijn aangewezen.Het Voorontwerp Streekplan 1986 biedt echter een alternatief waarin dit principe weer wordt losgelaten en waarbij het accent wordt gelegd op woonvoorkeuren. Ook de kleine dorpen blijken aantrekkelijk als woonplaats te kunnen zijn. De feitelijke ontwik keling van de woningbouw zal zo in belangrijke mate worden bepaald door de markt. Zowel het bestaande als het toekomstig beleid van de provinciale overheid is erop gericht dat zowel stad- als dorpsuitbreidingen ruimtelijk moeten worden ingepast in de bestaande identiteit van de woonkern en van het aangrenzende gebied. Als een gemeente plannen maakt voor een nieuwe uitbreiding, dan is het gewenst dat daarbij rekening wordt gehouden met de volgende aanbevelingen - Algemeen geldt dat het goed is om zoveel mogelijk rekening te houden met de bestaande landschapsstructuur en karakteristieke landschapselementen. Zo is het bijvoorbeeld gewenst dat rondom een aanwezige oude korenmolen een obstakelvrije windvang zoveel mogelijk blijft gehandhaafd. Zo is het bij voorbeeld ook belangrijk dat de uitbreidingen geen afbreuk zullen doen aan de cultuurhistorisch belangrijke silhouetten van steden en dorpen. De overgang van de stads- of dorpsbebouwing naar het landelijk gebied moet een geleidelijke zijn. -Het is gewenst om rekening te houden met de belangen van de landbouw. Daartoe moet naar de landbouwkundige waarde van de grond gekeken worden en moeten bedrijfsverkleiningen en kaveldoorsnijdingen zoveel mogelijk voor komen worden. - Om milieuhinderlijke zaken als geluids- en stankoverlast te voorkomen moeten nieuwe woonwijken op een ruime afstand (100 meter) van bestaande doorgangs wegen, agrarische bedrijven, bedrijfs- of industrieterreinen e.d. worden gesitu eerd. - Het is niet goed om natuurlijke of infrastructurele barrières (zoals bijv. primaire wegen) te overschrijden. - Het is zaak om met het oog op de financiëel-economische aspecten rekening te houden met de geschiktheid van de bodem. Daarbij moet o.a. naar de 103

Tijdschriftenbank Zeeland

Walacria | 1987 | | pagina 105