I— Op trek met Franklin Plevieren en steltlopers deel I Franklin L.L. TOMBEUR Toen ik in 1982 met vroege ochtendtrektellin- gen in de Canisvlietpolder begon, was er naast een klassiek stuk nieuwsgierigheid ook een verlangen naar kennisopbrengst. Zeg maar het pogen op te vullen van een wit vlak op het gebied van "vroege ochtendtrek in een saaie polder". Van de soortengroep in deze en de volgende aflevering weten we behoorlijk wat af, ook voor onze streek. Waterland Nederland heeft wat met watervogels en meer in het bijzonder met waadvogels/steitlopers of hoe men deze fascinerende en kleurrijke groep vogelsoorten ook mag heten. Nederland had een traditie van binnenlandse steltlopertellingen ontwikkeld begin de jaren 80 (Nederlandse Steltloperwerkgroep 1981) van de vorige eeuw - zelfs met een eigen tijdschrift en nieuwsbrieven - en die bleef be staan tot in de tweede helft van de jaren 90. De tellingen werden georganiseerd in een beperkt aantal gebieden (steekproeven) en mikten op plevieren, ruiters en strandlopers. Niet voor Kievit, Grutto en Wulp waarvoor andere tellingen bestonden (van Wijk 1984). ik telde toen van 1982 t/m 1987 het enige gebied in Zeeland met name de plas en het omliggende terrein ten zuiden van het Axels zweefvliegveld, ooit opgespoten terrein begin zestiger jaren. Vanaf 1987 schakelde ik tot en met 1992 over naar de bezinkvijvers van Sas van Gent zowel in de Poelpolder als in de Oude Papeschorpolder. In 1993 telde ik nog een jaartje Zwartenhoek. Daarna was het afgelopen met dat soort tellingen. SOVON is nu zinnens die traditie weer nieuw leven in te blazen. Veel van deze soorten passeren in het najaar in grote aantallen, zij het dan vooral in de Waddenzee en in de Delta. Een beetje uit de richting van binnenlandpost 502 dus. Komt daar nog bij dat heel wat van die soorten, om niet te zeggen allemaal, ook een flink deel 's nachts doortrekken. Dat betekent - niet on verwacht -dat het aantal waarnemingen van deze soorten heel beperkt is. Juist omdat er uitsluitend in de vroege ochtend is geteld. De zichtbare vroege ochtendtrek op onze telpost was al die jaren geen vetpot. Op de Kemphaan na hebben ze wel allemaal een karakteristieke vluchtroep wat de waarne mingskans verhoogt en zijn ze ook vrij luid ruchtig. Maar vaak zijn het hoogvliegers en dus moeilijk te ontdekken ondanks de ken merkende roep. De Oeverloper, toch de meest luidruchtige doortrekker werd zelf geen enkele maal genoteerd. In geschikte biotopen zijn we wel degelijk aan te treffen in het najaar, maar echte dagtrek en zeker in de vroege ochtend kan maar zelden worden waargenomen. Ze vliegen vaak hoog en 's nachts en dus is de kans op een ont moeting in een met aardappelen, maïs en bieten beplant polderlandschap erg klein. Daar hebben ze niks verloren. Een bewijs dat je op de goeie plek en het juiste moment moet gaan tellen voor deze soorten. In dit eerste deeltje komen zeven toch beken de soorten aan bod, de rest volgt in deel II. KLEINE PLEVIER Algemeen De Kleine Plevier (Charadrius dubius) is een zoetwatersoort die gebonden is aan pioniersi tuaties als baggerdepots, kale oevers, vloei- velden, opgespoten terrein, platte daken, en dies meer. Broedt in een flink deel van Eura- zië m.u.v. Groot-Brittannië, grote delen van Skandinavië en Siberië. Overwintert in subtro pische en tropische gebieden (Voous 1960). De belangrijkste najaarsstrekmaand is augus tus. M.u.v. van Breskens zijn de aantallen per telpost gering (Witkamp 2002a). Dagtrek is omzeggens onbestaande. 15

Tijdschriftenbank Zeeland

de Steltkluut | 2008 | | pagina 17