FENOLOGIE 2007
Door: M.A. Capello
Eind jaren '70 tot en met eind jaren '80 werd
ieder jaar onderzoek gedaan naar de fenolo-
gie van een aantal vogelsoorten. T.o.v. deze
jaren is er natuurlijk het e.e.a. veranderd in de
vogelwereld, Een aantal soorten zijn in onze
streek zo zeldzaam geworden, dat opname in
de huidige lijst weinig zin heeft. Het betreft
hier soorten als, Woudaap; Grauwe Klauwier
en Grote Karekiet. Deze kunnen doorgegeven
worden via waarneming@steltkluut.nl en zul
len in de Veldwaarnemingenrubriek worden
opgenomen. Daarnaast zijn er verschillende
soorten opgenomen in dit onderzoek, welke
eerder om verschillende redenen niet werden
meegenomen. Diverse soorten zijn toegeno
men, zoals Lepelaar, Witte Ooievaar en
Sprinkhaanzanger. Verder werden verschil
lende doortrekkende soorten niet meegeno
men in het onderzoek, zoals Regenwulp en
Bosruiter. Een apart fenomeen betreft de,
voorheen, echte zomergasten die tegenwoor
dig in meer of mindere mate in onze streek
overwinteren. Dat geldt voor soorten als Brui
ne Kiekendief, diverse steltlopers, Witte- en
Grote Gele Kwikstaart, Tjiftjaf, Kneu en in
mindere mate Zwartkop en Zwarte Rood
staart. Van deze laatste groep is het interes
sant om na te gaan in welke mate deze soor
ten in onze streek overwinteren. Daar het,
vanwege dit overwinteren, moeilijk is om te
bepalen of dat een bepaalde waarneming een
overwinteraar of echte aankomende zomervo
gel betreft, worden deze soorten (excl. Zwarte
Roodstaart) niet meer meegenomen in de
fenologie. Wie kan bijvoorbeeld met enige
zekerheid bepalen of een in maart april
waargenomen Oeverloper in een door de
waarnemer niet regelmatig bezocht gebied,
een achtergebleven overwinteraar betreft of
een echte zomervogel?
Het ligt in de bedoeling om de komende jaren
het toendertijd populaire onderzoek d.m.v.
een laagdrempelige deelnamemogelijkheid,
nieuw leven in te blazen met als doel na te
gaan wat het opwarmen van de temperatuur
in onze regio voor effecten heeft op de aan
komstdata van verschillende, min of meer
algemene soorten én daarnaast tevens de
mate van overwintering vast te stellen. Na een
reeks van jaren kunnen we wellicht d.m.v.
vergelijking met de verslagen van de jaren '80
voorzichtige conclusies trekken.
Voorjaar 2007 werd aan de vogelwerkgroeple-
den van De Steltkluut gevraagd om d.m.v. het
invullen van een invulformulier deze aan on
dergetekende door te geven. Aangezien het
onderzoek helaas later bij de leden terecht
kwam als vooraf gepland, werden slechts
zeven formulieren ingevuld geretourneerd.
Deze zijn aangevuld met losse waarnemin
gen, verkregen via waarneming@steltkluut.nl
en andere mediavormen. I.v.m. de lage res-
ponsgraad zullen de aankomstdata wellicht
niet representatief zijn voorde hele regio.
Aangezien het eerste jaar wordt gezien als
opstartjaar, volgen hieronder de resultaten
van de 1ste drie waarnemingen per soort, zon
der daar verder conclusies uit te trekken. Het
ligt in mijn bedoeling om een gemiddelde aan
komstdatum te berekenen, waarbij de 1ste vijf
waarnemingen worden verwerkt, zodat één
uitschieter het gemiddelde niet al te veel beïn
vloed.
Lepelaar: 04-03 (2) Saeftinghe (MJ); 10-03
(3) Saeftinghe (HC ea); 15-03 (1) Margaretha-
polder (BV/BvB).
Witte Ooievaar: 10-03 (1) Hulst (FvV) en (1)
Saeftinghe (HC ea); 17-03 (1) De Putting (NB)
en (1) Braakman Noord (HC).
Zomertalinq: 15-03 (1m) Braakman Noord
(MC); 25-03 (1m) Zwartenhoek (MC); 12-04
(2) De Putting (MB).
15