PLAATSTROUW EN MOBILITEIT VAN GRAUWE GANZEN IN CANISVLIET Landbouw en natuur hebben elk hun eigen stek binnen dezelfde ruimte. Door deze (gedwongen) Lat-relatie wordt De Grauwe Gans (Anser anser) geproblematiseerd. Een straffe uitspraak maar laten we een kat een kat noemen. De belangentegenstelling tussen de hedendaagse grootschalige bedrijfsvoering en de zorg om de verzuurde, verdroogde, ver- mestte en versnipperde natuur verdicht zich in de Grauwe Gans. Grauwe Ganzen zijn (in beperkte mate) wel de gelijk schadelijk voor de landbouw. Ze pikken aan de toppen van kiemplanten, strippen graan korrels uit de aren en graven aardappelen uit om maar enkele te noemen. Dit probleem dateert niet van vandaag en is ook niet beperkt tot Zeeuws-Vlaanderen. De rest van Zeeland, Ne derland en Noordwest-Europa kennen net het zelfde fenomeen. Maar, de Grauwe Gans is ook een stukje biodi versiteit. Is een uniek stukje (niet- gemanipuleerde) evolutie. Heeft dus bestaans recht. Reeds een aantal jaren hebben in Zeeuws- Vlaanderen diverse belangengroepen (overheid en particulier) de koppen bij mekaar gestoken om te kijken hoe enerzijds gewasschade door ganzen kan gereduceerd of voorkomen worden, en hoe anderzijds toch het (mondiaal) bestaans recht van deze dieren kan gegarandeerd wor den. Een van de voorwaarden om een ganzenbeleid zo goed mogelijk aan te scherpen is goed geïn formeerd zijn. Dat je het probleem zo goed mo gelijk omschrijft, de mogelijke oorzaken opspoort en de mogelijke gevolgen voorziet. En ook het ene niet met het andere verwisselt. Een open deur intrappen lijkt het. Maar toch. Weten we eigenlijk wel voldoende af van deze ganzen? De Zeeuwse (binnendijkse) populatie is flink toe genomen en wordt nu reeds geschat op zo'n 6500 dieren. Die populatieomvang heeft te ma ken met geboorte en sterfte en met immigratie en emigratie. Doodgaan moeten ze allemaal en dus is reproductie noodzakelijk. Komen er ook ganzen van elders bij en waar vliegen die van Door: Franklin L.L. TOMBEUR ons naartoe? Een populatie is geen stabiel ge geven. Na groei komt krimp, gevolgd door nieu we groei. Het is het milieu dat de selectie door voert. Is er voldoende voedsel? Zijn er voldoende veili ge plekken? Strenge winters? Jachtdruk? In een vorige bijdrage heb ik reeds gewezen op het belang van meer onderzoek en o.m. gepleit om de verplaatsingen van Grauwe Ganzen onder de loupe te nemen. Het in kaart brengen en opvol gen van deze verplaatsingen is noodzakelijk om de ontwikkeling van de lokale populatie beter te begrijpen. Die verplaatsingen zijn een fenomeen dat veel streekbewoners de laatste jaren is opgevallen. Vluchten van enkele honderden vogels zijn echt wel spectaculair. Ze verschijnen boven stad, dorp en land. Spontaan rijst dan de vraag: wat stelt dit voor? Vanwaar die toename? Waar vlie gen ze heen? Waarom? Hoeveel? Hoe dik wijls? Over die verplaatsingen gaat het in deze bijdrage. Ook zien we ze steeds op bepaalde plekken wel en op andere nooit. Wat betekent dit? Waarom? Wanneer? Over al dan niet vermeende plaats- trouw gaan we ook wat dieper in. ONDERZOEK De Vogelwerkgroep van De Steltkluut heeft sa men met een aantal professionele ganzenonder- zoekers een onderzoek opgestart naar de ver plaatsingen van de Zeeuwsvlaamse Grauwe Ganzen. Dit artikel heeft het enkel over de eerste twaalf maanden van het onderzoek namelijk van juni 2002 t/m mei 2003. Via de coördinator Henk Castelijns heb ik alle aflezingen doorgekregen van halsbanden aangelegd in Canisvliet en af gelezen tussen juni 2002 en mei 2003. In deze bijdrage komen er geen individuele levenslopen aan bod. Daarover komt er nog een bijdrage van coördinator H.Castelijns. In Canisvliet zijn op 4 juni 2002 60 vogels van een groene plastiek halsband, een groene plas tiek pootring en een metalen pootring voorzien. De halsbanden kunnen met een telescoop vlot 12

Tijdschriftenbank Zeeland

de Steltkluut | 2003 | | pagina 14