Vanaf 2500 BC was de regressieve
kustontwikkeling zover teruggeschreden dat
Zeeland bijna geheel was veranderd in een
groot veenlandschap. De Schelde stroomde
door het veenmoeras, grotendeels binnen het
huidige gebied van de Oosterschelde. Langs de
kust had zich een vrijwel gesloten rij van
strandwallen gevormd.
Boomstammen
In de Zeeuws-Vlaamse bodem is zeer veel hout
aan te treffen. In de eindjaren zeventig kwam bij
drainagewerkzaamheden ten zuidwesten van
Zaamslagveer een groot aantal boomstammen
te voorschijn. Het waren overwegend resten van
dennenbomen. Hun ouderdom is toen niet
onderzocht. Opvallend was dat al de stammen
een kant op lagen, alsof ze allemaal tegelijk
tijdens een storm(vloed?) geveld waren.
Ook in het Verdronken Land van Saeftinghe zijn
vrij veel stobben te vinden. Omdat er gedeelten
van de slikken weggeslagen worden, komen ze
weer terug aan de oppervlakte. Ook hier zijn het
vooral eiken en dennen. Veel ervan 'wortelden'
in een veenlaag, andere stonden op een
dekzandrug of in een kleibodem. Ook bij
verdronken dorpen als Oud-Hontenisse en
Valkenisse, om ons tot de Westerschelde te
beperken, worden boomstronken aangetroffen.
Tijdens ruilverkavelingswerkzaamheden in 1975
in de Dullaertpolder bij Hulst werden er ook veel
restanten van bomen bovengehaald. Dat
materiaal is destijds in Utrecht onderzocht en
het was afkomstig van eiken- en taxusbomen.
Vooral die laatste soort werd op een kleibodem
eigenlijk niet verwacht. Ook was er hout van de
lijsterbes bij. In veel gevallen lagen de resten
onder een veenlaag. Dat kan erop wijzen dat de
bomen al vrij lang gelden omgewaaid of omver
gespoeld zijn, ook tussen de twee- en de
drieduizend jaar voor onze jaartelling.
Het begraven bos van Terneuzen
Het begraven bos van Terneuzen is een van de
eerste prehistorische bossen, die met blik op
landschapsreconstructie nader onderzocht zijn.
Munaut publiceerde in 1967 een artikel over
paleoecologisch onderzoek en de ontwikkeling
van een prehistorisch bos in Terneuzen.
Sinds ca. tien jaar wordt door ROB/RING
onderzoek verricht naar veeneiken. Veeneiken
zijn eiken, die gegroeid zijn (in moerasbossen)
direct op het veen of daarnaast. Na hun
In het kader van Munauts onderzoek was het
niet mogelijk de verzamelde houtmonsters van
eiken en grove den dendrochronologisch te
dateren. In 1995 en 2001 zijn bij ROB/RING 12
eikenmonsters (van 8 bomen) uit Terneuzen (via
meneer de Haan), en één monster uit Hoek en
één monster uit Oostburg (via meneer Calon)
voor dendrochronologische datering terecht
gekomen. Toen was het echter niet mogelijk tot
een betrouwbare datering te komen.
In het voorjaar van 2002 is door ROB/RING de
monsters van de vondsten uit de Koegorspolder
dendrochronologisch onderzocht, waarbij ook
afsterven zijn ze geconserveerd in het veen.
Door het opmeten van de jaarringbreedtes van
honderden veeneiken was het mogelijk om een
Nederlandse veeneikenkalender (=chronologie)
op te bouwen, die op dit moment de periode
beslaat van 3525 BC tot 633 AD (Jansma 1996,
ROB/RING ongepubliceerde data). De oudste
veeneiken, gevonden in Friesland dateren in de
6e eeuw voor Christus. Daarnaast zijn veeneiken
chronologieën beschikbaar uit Noord Duitsland,
die teruggaan tot ca. 6500 BC.
13