Anna. Vanuit mijn jeugd herinner ik me dat daar
een uitbundig bloeiende vegetatie aanwezig
was, met naast veel Knautia, ook veel Marjolein
en Aardakker. De bloeiende massa strekte zich
uit vanaf St Anna tot aan Spui. Direct bij
aankomst bleek er van de oude glorie niet veel
meer over. De Marjolein was teruggedrongen tot
enkele plekjes vlak voor Spui en er waren ook
nog maar een paar planten Aardakker over.
Enkele plantjes Echt duizendguldenkruid gaven
aan dat de sloot en wegberm in potentie toch
nog steeds wel goed zijn. Knautia bleek alleen
nog bij St. Anna talrijk aanwezig.
Eureka
Tussen de bloeiende Knautia lopend zag ik
ineens een tamelijk forse bij zitten die redelijk
aan het zoekbeeld voldeed. Ineens was er
kippenvel voelbaar. Na even goed gekeken te
hebben was er direct zekerheid en een flinke
vreugdekreet volgde. Wat een prachtig beest is
dat! Er bleken op die plaats wel 4 vrouwtjes en
een mannetje aanwezig. Alle vrouwtjes hadden
fraai rood gekleurde achterlijf segmenten (er
bestaat ook een vorm met een donker gekleurd
achterlijf) en de mannetjes een wit kopschild.
Daarna werd op twee andere data ook geteld.
Hieronder vindt u een overzichtje van de tel
gegevens.
datum vrouw Man
8-7-02 4 1
18-7-02 7
22-7-02 5
Nu de aanwezigheid van deze magnifieke
bijensoort in Zeeuws-Vlaanderen vastgesteld
was, kwam ook de vraag naar boven of ze dan
misschien toch ook nog op andere plaatsten in
Zeeuws-Vlaanderen aanwezig was. Een verhaal
over de vondst werd in BN/De Stem
gepubliceerd, met daarin een oproep aan de
lezers om ons nog onbekende groeiplekken van
Knautia te melden. Zeven mensen grepen
daarvoor de telefoon en meldden naast de al
gekende groeiplekken, een aantal nieuwe
plekjes. Steeds ging het bij die nieuwe plaatsten
echter om slechts een beperkt aantal planten: bij
Heikant, Hulst en Sluiskil. Ook de nieuwe
plaatsen werden afgezocht, steeds met een
negatief resultaat. Van West Zeeuws-
Vlaanderen werd geen enkele groeiplek gemeld
en ook navraag bij plantenkenners leverde niets
op. Na alle speurwerk konden we er redelijk
zeker van zijn dat de populatie bij Terneuzen de
enige in Zeeuws-Vlaanderen was.
Exacte vindplaatsen Knautia
Het totaal aantal bloeiende planten Bij
Terneuzen werd op ongeveer 500 exemplaar
geschat. Daarbij droeg iedere plant naar
schatting een tiental bloemen. De grootste
dichtheid aan bloemen werd gevonden midden
in de sloot, in oostelijke richting direct grenzend
aan het kruispunt. Deze concentratie aan
Knautia strekte zich uit over een lengte van ca.
60 meter. In beide richtingen van de sloot was
ook een langzaam afnemend aantal planten
aanwezig (richting Spui over ca. 40 meter,
richting Zaamslag over ca. 250 meter). Een
aantal planten werd ook gevonden in de
druppelvormige grasvlakte aan de overkant van
de weg naar Spui, in de berm en sloot aan de
overzijde van de N61 en in de richting van
Sluiskil, langs de wegbeplanting. Op al deze
plekken was ook Gewoon knoopkruid aanwezig,
een plant waarvan bekend is dat de Knautiabij
er soms ook voedsel op verzamelt.
Verzamel gedrag
De bijen werden bijna altijd zittend op de
bloemetjes waargenomen. Daarbij vertoonden
ze een relatief rustig gedrag en wanneer we ons
langzaam bewogen konden we ze tot zeer dicht
benaderen. Er werd relatief weinig gevlogen. We
hebben nooit waargenomen dat Gewoon
knoopkruid werd bezocht.
De bijen werden uitsluitend gezien op de
bloemen die in de sloot stonden. Wanneer we
de standplaats van de slootplanten vergelijken
met de planten boven op het talud, valt het op
dat de plekjes in de sloot wind luwer en warmer
zijn dan de overige. Doordat de bijen enkel op
deze planten foerageerden geven ze de indruk
een warmtelievende soort te zijn. Deze indruk
komt goed overeen met het gegeven dat deze
bij een soort is die haar hoofdverspreiding in het
zuiden (Centraal Europa) heeft.
Verder was het opvallend dat alle bijen
uitsluitend op het zelfde stukje met de dichtste
bezetting van Knautia vlogen (ook in die
warmere sloot). Dat, en het gegeven dat ze niet
zo'n actief vlieggedrag vertoonden, geeft dan
weer de indruk dat de bijen veel bloeiende
planten dicht bij elkaar nodig hebben (tenminste
in deze omstandigheden). Zou dit de reden zijn,
9