regenachtig weer). Ook in de avond werd na het naar binnen kruipen vaak wel het holletje van binnenuit afgesloten, al is dat werkelijk actief afsluiten moeilijk waar te nemen, omdat de bij dan binnen zit en er enkel wat zand lijkt te bewegen. Uit onze waarnemingen blijkt dat ook midden op de dag, na het naar binnen kruipen het nestholletje vanzelf wat dichtvalt. Waarschijnlijk treedt dit effect op omdat de grond uit droog voedsel- arm zand bestaat en dus loskorrelig is. Maar ook een flink deel van de uithuizige bijen had het holletje niet dichtgemaakt, we noemen ze hier slordige bijen. Dus ook hier blijkt de literatuur niet altijd te kloppen. Schattingen over percentages zijn moeilijk te geven. Wanneer we toch een schatting zou moeten geven dan waren er ongeveer 30%-40% slordige bijen. Het valt eenvoudigweg te constateren aan de aanvlie gende bijen, die regelmatig in open nestholletjes inkruipen. Het fenomeen doet denken aan het voordeel of nadeel van afsluiten bij aan- of afwezigheid van de parasitaire Vroege wespbij. Daar waar deze wespbij niet aanwezig is, zijn de slordige bijen in het voordeel. Ze besparen zich immers de energie van het graafwerk. Omdat ze in het voordeel zijn zorgen ze voor meer nageslacht. Wanneer de parasiet echter verschijnt worden de rollen omgekeerd. Dan zijn de slordige bijen in het nadeel, omdat een groter deel van hen geparasiteerd wordt. Met als gevolg een minder groot nageslacht. Wanneer dit graafgedrag genetisch overdraagbaar is, zou bij een langdurige afwezigheid (zoals hier op deze plaats in de Braakman) van de wespbij een relatief hoger aantal bijen hun nestholletjes niet dichtmaken. Verspreiding van de nestholletjes Om het stuifmeel van de zeer vroeg bloeiende Boswilg te kunnen benutten moet de bij ook heel vroeg in het voorjaar vliegen. Dan zijn de temperaturen gemiddeld nog zeer laag. Het lijkt erop dat deze soort hiermee rekening houdt bij het graven van de holletjes. Deze lagen namelijk steeds op de warmste, en droogste plekjes. In het warmere microklimaat van het bos (bescherming tegen de wind) zijn de bospaden het warmst, omdat daar relatief veel zonlicht op valt. Een vergelijking met een andere hier algemeen nestelende soort dringt zich op. De Grijze zandbij benut vooral wat andere soorten wilg (hier vooral de Grauwe wilg), kan daardoor wat later in het voorjaar vliegen en heeft het warmere microdimaat van het bos niet nodig. Zj maakt haar nestholletjes steeds op de wandelpaden aan de buitenrand van het bos. De Zwart-rosse bleek niet zo'n actieve vlieger. Alle nestholletjes lagen dichtbij het Boswilg, steeds binnen de 500 meter. De grootste concentraties daarvan lagen binnen de 300 m. afstand. Sinds 2000 waren er ook een klein aantal nestholletjes aan de oostzijde van de Westgeul. En dan de mens Tijdens de vele waamemingsuurtjes passeerden talloze wandelaars en soms ook fietsers de nestkolonies. Daar waar de nestplaatsen niet afgespannen waren konden we bijna nooit bespeuren dat de bijen of de holletjes door de recreanten opge merkt werden. Bij de afgespannen plaatsen was er uiteraard wel aandacht, vooral ook door de informatiebordjes die erbij geplaatst waren. Velen probeerden iets van het kolonieleven waar te nemen. Maar dan bleken die bijen toch wat kleiner dan verwacht en met dat koude weer bewegen die beestjes zo sloom. En dus waren de meeste wandelaars, gewend als men is aan flitsende Discovery beelden, na een kort moment alweer vertrokken. Velen reageerden positief op de bordjes en de beschermingsactie. Sommigen legden zelf ook takken rond nestholletjes om ze te beschermen, of repareerden het lint als dat ergens was los gewaaid. Toch waren er ook kritische opmerkingen. Meestal bleek dat terug te voeren op de lelijke en te felle kleur van het afzetlint (gaat er hier gebouwd worden?). We beloven beterschap door in de toekomst het vriendelijker groene SBB-lint te gaan gebruiken. Een enkeling had zelfs ook principiële bezwaren. "De natuurlijke processen moeten hun beloop hebben, je moet niet overal gaan tuinieren". Het is een mening waar we respect voor kunnen hebben. Toekomst In Braakman Noord staat een flinke uitbrading van bos en natuur op de rol. Stukken bos zullen zich spontaan kunnen ontwikkelen. Vooral in de beginfase zullen wilgen zoals de Boswilg een voorname rol gaan spelen, het zijn immers pioniersoorten. Wanneer de kolonie Zwart-rosse de periode tot de uitbreiding goed kan overleven lijken zijn kansen (en die van vele andere bijensoorten) in zijn voordeel te keren. Dank Dank aan Staatsbosbeheer voor toestemming voor de bescherming en het onderzoek, de vrijwilligers van Stichting Landschapsbeheer voor het plaatsen van de linten en aan Sandra Dobbelaar, die een flink deel van de observaties voor haar rekening nam. Als deze Steltkluut uitkomt, is het alweer bijna zover. De bijen zullen spoedig weer gaan vliegen. Het boeiende kolonieleven is dan weer te observeren. We kijken er alvast naar uit. 9

Tijdschriftenbank Zeeland

de Steltkluut | 2002 | | pagina 11