kranswieren succesvol zijn. Hierbij hebben
soorten die snel groeien en vroeg in het jaar tot
voortplanting overgaan, zoals Tolypella, een
voordeel t.o.v. langzamer groeiende hogere
planten. Kranswieren kunnen grote
'onderwaterweiden' vormen met hoge bio
massa's. Dit geldt met name voor Chara-
soorten. Hierdoor kunnen ze grote concentraties
voedingsstoffen opnemen. Deze voedingsstof
fen houden ze lang vast doordat ze deze bij het
afsterven slechts langzaam aan hun omgeving
afgeven. Kranswieren hebben, in tegenstelling
tot de meeste hogere waterplanten, geen lucht-
weefsel (aerenchym). Hierdoor zullen ze na het
afsterven naar de bodem zinken in plaats van
naar het wateroppervlak zweven zoals de mees
te afgestorven waterplanten doen. Dit verklaart
ook waarom er nauwelijks resten van kranswie
ren aanspoelen op de oevers. Charaweiden bie
den schuilmogelijkheid voor jonge vissen en in-
vertebraten ongewervelden). Dit is vooral van
belang in de winter als de meeste andere water
planten afgestorven zijn.
Kranswieren staan bekend als pioniers bij uit
stek. In pas ontstane wateren, zoals een uitge
baggerde sloot of een nieuwe vijver, zijn het
vaak de eerste waterplanten die verschijnen.
Chara contraria is een superpionier. Deze soort
verscheen in grote dichtheden in de Randmeren
toen het waterdoorzicht daar eind jaren '80
drastisch verbeterde. In 1995 was C. contraria
echter bijna geheel verdreven door C. aspera,
C. globularis var. globularis en fonteinkruiden.
Als het water voedselrijker wordt, worden krans
wieren vaak weggeconcurreerd door hogere wa
terplanten als fonteinkruiden. In sloten gebeurt
dit ook door b.v. Smalle waterpest (Elodea nut-
talli) of Grof hoornblad (Ceratophyllum de-
mersum).
In de zonering van (diepe) meren koloniseren
kranswieren over het algemeen het diepste en
het ondiepste gedeelte. De tussenliggende zone
wordt in beslag genomen door de hogere water
planten. Over het algemeen komen Nitella-
soorten in dieper water voor dan de Chara's.
Het is wel zo dat het record van voorkomen in
diep water op naam staat van Chara globularis
var. virgata (65,5 m diep in Lake Tahoe, USA).
In Nederland komen kranswieren, als gevolg
van de troebelheid van het water, niet voor op
een diepte groter dan ca. 8 meter.
Over het algemeen groeien kranswieren in wa
ter met hoge pH-waarden. De meeste soorten
hebben een voorkeur voor pH-waarden tussen 6
en 10. Sommige Nitella-soorten maar ook Cha
ra globularis var. globularis komen voor in wa
ter met pH-waarde 5. Er kan grofweg worden
gesteld dat Chara's hard (kalkrijk), alkaliën wa
ter prefereren en dat Nitella-soorten in zachter
water voorkomen. Planten die in hard water
voorkomen, zoals Chara's, zijn meestal goed in
staat om HC03- ionen op te nemen. Binnen de
Chara-cel wordt van dit ion dan een hydroxyl-
ion (OH-) afgesplitst. Het resulterende C02 kan
vervolgens worden gebruikt voor fotosynthese.
De neerslag van kalk op de cellen ontstaat
doordat een Ca2+ ion reageert met een OH- en
een HC03- ion tot CaC03 (kalk) en water.
Kalkaanslag vindt daarom meer plaats bij Cha-
ra-soorten dan bij de Nitella's. De afwezigheid
van zo'n kalkomhulsel wordt vaak veroorzaakt
doordat de pH dan circumneutraal tot zwak
zuur is. In dat soort water kan Chara globularis
var. globularis een diepgroene kleur hebben ter
wijl de soort in hard water vaak dofgrijs van de
kalkneerslag kan zijn.
Sommige kranswieren, met name Chara-
soorten, verspreiden een sterke geur die door
sommigen als stank wordt omschreven. In
Amerika worden kranswieren wel 'skunkweed'
genoemd. De geur wordt veroorzaakt door stof
fen met zwavelverbindingen, zoals thiolen, die
door kranswieren worden uitgescheiden. Aan
deze stoffen wordt een allelopathische werking
d.w.z. een chemische afweerwerking toege
schreven. Hoe dit precies werkt, is nog niet he
lemaal duidelijk. Een feit is wel dat er in een
veld kranswieren nauwelijks andere waterplan
ten worden aangetroffen. Ze worden ook zelden
overwoekerd door andere planten (epifyten).
Ook dit kan verklaard worden doordat kranswie
ren allelopathische stoffen uitscheiden.
Kranswieren komen meestal voor op minerale
bodems maar ook op venige, modderige en
kleibodems evenals zandige bodems met een
laagje slik. Het is wel zo dat de voorkeuren voor
bodemtype per soort kunnen verschillen.
Kranswieren hebben rhizoiden waarmee ze be
hoorlijk stevig in de bodem kunnen staan. Via
deze rhizoiden nemen ze actief stoffen op uit de