en een mineralisatie in de bodem, waarvan de ge noemde soorten, die aan de voet van kruipwilg struikjes groeiden, konden profiteren. Tegenwoordig wordt er echter vroeger gemaaid, met name om meer biomassa te kunnen afvoeren. Hetgeen noodzakelijk is voor het voortbestaan van de kritische "duinvallei vegetatie". Want inderdaad was het zo dat er een pro ces van successie op gang was gekomen in de rich ting van een elzen- en berkenbos. Hier moet ook de hydrologie bij betrokken worden, veel van de mossoorten verdragen helemaal geen overstroming met brak water (hier dus uit de West geul). De eigenaar van het terrein, Staatsbosbeheer, geeft aan dat dit inderdaad enkele keren is gebeurd, vooral vlak voor het vervangen van de oude stuw in 1998. Maar ook met momenten van extreem veel re gen heeft het brakke water van de Westgeul zich wat kunnen vermengen met het zoete water van de voch tige terreingedeelten. Na 1998 is het peilniveau in de Westgeul echter constant gebleven. Een aantal soorten was zo zeldzaam dat het voortbe staan meer van toevalligheden afhankelijk was. Voor al het Viltig zijdemos is altijd zeldzaam geweest. Het kan zijn weggeconcurreerd door andere slaapmos- sen. Opvallend is dat op deze plaatsen het Groot lad dermos fors is uitgebreid, zelfs ten koste van het Punt- mos. Een interessante vraag is of er herstel mogelijk is. Want het gaat hier wel om weinig voorkomende (buiten de Westgeul niet in Zeeuws-Vlaanderen aan getroffen) en kwetsbare soorten (Rode Lijst). Het zou daarom de moeite kunnen lonen om op een paar klei ne proefveldjes uit te testen of met een beheer van la ter maaien (eind september) de soorten zich zouden kunnen herstellen. Uiteraard staat het globale maaibe- heer van tenminste 95% van de oppervlakte hierdoor niet ter discussie, die moet uiteraard zo wel verder voortgezet worden. Met wat eenvoudige markeringen en het later desnoods met de zeis handmatig maaien en afvoeren zou een mogelijke bijdrage geleverd kun nen worden aan het herstel van de biodiversiteit. Ook voor andere groepen van organismen kan een derge lijke aanpak positieve gevolgen hebben, zoals voor de insecten die zo langer kunnen profiteren van de bloei ende flora. Overigens, voor de Steltkluut, NJN of SLZ vrijwilligers zou het handmatig maaien en afvoeren van het maaisel, een prachtig project zijn. Uiteraard is een voorwaarde dat vooraf goed op de mossen geïnventariseerd wordt en dat tijdens het pro ject de evolutie opgevolgd wordt. Een nadeel van het hier voorgestelde is het verder ver snipperen van het beheer, dat hierdoor meer op tuinie ren gaat lijken. Mijn mening is dat het belang van het behoud van de genoemde soorten zo groot is, en dat tevens hierdoor weer nieuwe ecologische informatie verkregen kan worden (in de zin van een mogelijkheid van het op zijn waarde kunnen beoordelen van de hierboven gegeven hypothesen) dat dit een dergelijk experiment rechtvaardigt. De evolutie van de mossen op de drogere oeverwal- len wordt in het verslag minder uitgebreid besproken. Mijn indruk is dat daar een voortschrijdende verruiging aan de gang is. Vooral het Duinriet rukt op en is op veel plaatsen dominant geworden. Dit wordt waar schijnlijk veroorzaakt door stikstofdepositie en hierdoor komt de mos- en korstmosflora in de verdrukking. De vraag is bijvoorbeeld hoe lang een soort als de Grijze bisschopsmuts het hier nog zal uithouden. Daar waar in de Westgeul belangrijke mossoorten verdwenen zijn, zijn er mogelijk in de nabije toekomst weer nieuwe kansen. Bijvoorbeeld in de nieuwe na tuurontwikkelingsgebieden in de Braakmanpolder. Vooral wanneer daarbij kalkrijke zandbanken en oe- verwallen weer blootgelegd worden, kan de successie op die plaatsen weer opnieuw beginnen. En door de nieuwe bosaanleg westelijk van de Westgeul kan de stikstofdepositie op de kwetsbare vegetaties in de Westgeul en het nieuwe natuurontwikkelingsgebied verminderen. Enerzijds doordat de vervuilingsbronnen verder weg komen te liggen en anderzijds door het invangvermogen van die bosgebieden zelf. Tot slot bedank ik hierbij Maurice Hoffmann voor zijn kritische kanttekeningen bij dit stuk. Gewoon Thujamos

Tijdschriftenbank Zeeland

de Steltkluut | 2000 | | pagina 13