4 Zelf beschikken wij over een werk van L. Lippens uit 1954. De auteur die zichzelf in zijn voorwoord van de eerste uitgave in 1941 om schreef als 'chasseur et naturaliste passionné', vermeldt op blz. 292 bij Klein Waterhoen En Belgique Aurait jadis niché prés de Sas- de-Gand (J.de Hemptinne).(het vetgezet is van mij afkomstig) Leon Lippens - de laatste van een generatie Belgische adelijke jagers-ornithologen - verwijst dus zelf weer naar een andere coryfee uit de vroeg-belgische naturalistengalerij, met name Baron Joseph de Hemptinne. Of deze de Hemptinne ooit iets heeft gepubliceerd en of het ook hier om een persoonlijke mededeling ging is mij niet bekend. Het laatste lijkt meer aanne melijk. Joseph de Hemptinne was een verwoed jager (en verzamelaar) die regelmatig kwam ja gen op Canisvliet, iets waarvan Johan in zijn jeugdjaren herhaaldelijk getuige was (De Smet 1997). Johan begon Canisvliet te bezoeken vanaf 1937 (van den Steen 1961) maar was toen ongetwijfeld nog te jong om weet te heb ben van het mogelijke voorkomen van het Klein Waterhoen aldaar en van het "belang" van de jachtactiviteiten van Baron Joseph de Hemptin ne voor de avifaunistische lijst van Canisvliet. Ook bij Lippens (1954) passen enkele opmer kingen: er is vreemd genoeg opnieuw sprake van België terwijl men het heeft over een Neder landse gemeente. Waarom sprak men niet van Zelzate? Wou men daarmee wel dege lijk aanduiden dat het om Nederlands grond gebied ging of, vond men geen geschikter toponiem op Belgisch grondgebied om de gegevens te kunnen situeren? In zijn voor woord schrijft Lippens dat het niet steeds tot op één meter precies kan aangeduid worden wanneer het terreinen betreft die grensover schrijdend zijn, zoals Ossendrecht, Zwin, Nieuwmoer, etc. deze maal is er zelfs sprake van broeden Jammer dat we weten niet wat er in de eer ste uitgave uit 1941 is vermeld. Verheyen verwijst in 1948 (het is een eerste uitgave) naar Lippens hetgeen mogelijks de publica tie uit 1941 betreft. Maar in 1954 heeft Lip pens het over broedgeval(len). Was dit ook al zo in de uitgave van 1941? En waarom heeft Verheyen dit in 1948 dan niet overge nomen? Of hebben de broedgevallen zich voorgedaan tussen 1948 en 1954? Zelf ben ik geneigd het "eertijds" te situeren vóór 1940, zeker met de oorlog ertussen. Voor iemand die graag heemkundige stukjes schrijft een mooie gelegenheid voor wat op- zoekwerk. Wie kwam in onze streken jagen, waar en hoe dikwijls? Wat werd er gescho ten, verzameld? Zo'n leuk verhaal vind je trouwens terug bij De Smet (1997) i.v.m. de Dunbekwulp (Numenius tenuirostris) in Cs- nisvliet in 1896. ook hier is er weer niet specifiek verwezen naar Canisvliet hoewel broeden zeker niet is uit te sluiten. Die Belgische jagers haddei hier vanouds uitgestrekte jachtdomeinen in pacht of in eigendom, en beschikten over wachters, opzichters en rentmeesters die een behoorlijke terreinkennis hadden. Trou wens sommige nazaten van die adellijke fa milies beoefenen hier nog steeds de jach Zeeuws-Vlaanderen omvatte toen - zeker vóór de Tweede Wereldoorlog - nog heel wat oorspronkelijke krekenstelsels, laagge legen waterzieke oeverlanden en moerass. ge terreinen, erg geschikt voor het Klein Waterhoen. Canisvliet was zo'n gebied en was toen een behoorlijk stuk woester en uit gestrekter. Om van een totaal ander land bouwgebruik en waterbeheer nog te zwijgen Vogelonderzoek in Zeeuws-Vlaanderen tus sen de beide wereldoorlogen was vrijwel on bestaande. Cassetterecorders met geluiden bestonden nog niet; en veldgidsen nauwe lijks. Toch mag men de soortenkennis var deze jagers-naturalisten niet onderschatten al was het dan via hun verzamelingen. Zi kenden de ganse familie der ralachtigen. Lippens wist van het bestaan van Canisvliet. Hij vermeldde Canisvliet bij een "vondst' van een Dunbekwulp uit 1896. Waarom ver meldde hij dan niet Canisvliet i.v.m. het Klein Waterhoen? Ik betwijfel of Johan het werk van Lippens uit 1954 heeft gekend, an- 22

Tijdschriftenbank Zeeland

de Steltkluut | 1999 | | pagina 24