A ■f ring van de waterkwaliteit en de daarmee ge paard gaande toename van het bodemleven. In 1998 is een begin gemaakt met de verdie- pmg van de vaargeul. De stroomsnelheid in de Westerschelde zal daardoor toenemen. Ver wacht wordt dat daardoor het waterpeil tijdens hoogwater in het oostelijke deel zal stijgen. Als dat inderdaad het geval is, zal het zeer zeker een grote invloed hebben op de broedvogelpo- pulatie, In een dynamisch gebied zoals Saef- ghe wordt het broedsucces en indirect de broedpopulatie door het getijde bepaald. Een enkele keer een mislukt broedsel deert kust- b oedvogels niet, maar jaren achtereen misluk- broedsels is funest. Kiekendief Niet-broedvogels in Saeftinghe worden twee soorten tellingen uit gevoerd: laagwatertellingen die vooral gericht zijn op eenden, ganzen en meeuwen en hoog watertellingen die worden uitgevoerd om de aantallen steltlopers, roofvogels, reiger- en meeuwachtigen (behalve Zilvermeeuw) vast te stellen. Tijdens laagwatertellingen wordt het ge bied betreden en bij hoogwatertellingen wordt geteld vanaf de dijk. In totaal werden in het sei zoen 1996/97 en 1997/98 respectievelijk 155 en 158 soorten en bovendien in beide jaren twee ondersoorten waargenomen. Buiten de broedtijd geven vooral vogels die op de grond of in lage begroeiing zoals Riet slapen uit oogpunt van veiligheid (bescherming tegen nachtroofdieren) de voorkeur aan het slapen in moerassen. Vandaar dat 's avonds heel wat vo gels naar Saeftinghe vliegen om er de nacht door te brengen. Enkele soorten die de voorkeur geven aan het slapen in bomen zoals Sperwers, Buizerds en Bonte en Zwarte kraai vliegen 's avonds vanuit Saeftinghe vooral naar de Hedwigepolder waar enkele populierenbosjes staan. Sinds het begin van de jaren negentig is het aantal in Saeftinghe slapende Blauwe kieken dieven zowat gehalveerd (van 45-55 ex. tot cir ca 25 ex.) en het aantal Bruine kiekendieven toegenomen van 4-8 ex. tot 30-35 ex. (Castelijns Maebe 1992). Hoewel maar weinig gegevens voorhanden zijn, lijkt de Regenwulp behoorlijk in aantal te zijn achteruitgegaan: van 300-500 ex. begin jaren negentig tot minder dan 50 tegenwoordig (Castelijns Maebe 1992 en 1997). Ringonderzoek Sinds 1997 worden er in het najaar regelmatig vogels geringd in Saeftinghe. Uit het onderzoek is tot nu toe gebleken dat op een relatief klein oppervlak groet aantallen zangvogels kunnen verblijven. Omdat op een ringdag maar weinig vogels worden, moet het aantal zangvogels dat op een dag in Saeftinghe aanwezig is enorm zijn. Het aantal hervangsten (in een jaar in Saeftinghe geringd en later, maar niet op de zelfde dag, teruggevangen) in een seizoen is gering. Dat geeft aan dat een grote groep zang vogels gedurende een korte periode van de riet velden van Saeftinghe gebruik maakt. Saefting he wordt door ze als 'stepstone' tussen broed gebied en overwinteringsgebied gebruikt. Vol doende 'stepstones' zijn essentieel voor het voortbestaan van een soort. Het zijn niet alleen rietvogels die van de rietvelden gebruik maken, hoe het met de conditie van overwinterende zangvogels (met name Oeverpiepers is gesteld) en wat voor aantallen er zich in andere rietvel den van Saeftinghe of zelfs in zeebiesvelden ophouden, zijn vragen die de onderzoekers in

Tijdschriftenbank Zeeland

de Steltkluut | 1999 | | pagina 15