AND- EN WATERVORKJES IN OOST ZEEUWS-VLAANDEREN. door Pieter Roorda van Eijsinga en Lucien Calle. doewel het Vlaamse district als floradistrict bekendheid geniet, betekent het ractisch gesproken niet veel meer. Eigenlijk is het alleen nog herkenbaar als ekzandgebied. Hetgeen niet zo vreemd is daar de oorspronkelijke districten an Van Soest geografische - bodemkundige eenheden waren, die door repaalde plantensoorten gekenmerkt werden. Later is de zaak door floristen mgedraaid; omdat er bepaalde groepen planten- soorten groeien werd het istrict gekenmerkt en bepaald. Door tal van veranderingen is er een sterke arvlakking op getreden en de soorten hier vrijwel verdwenen, maar de basis is lijven liggen: het dekzand. Overigens sluit het gehele Vlaamse district vrijwel aadloos aan op het Kempense. Waarbij er aan gedacht moet worden dat het laamse district van Zeeuws-Vlaanderen maar een klein stukje is van de andstrook van het Belgische Vlaamse district. "Hen groep van kleine mosplantjes, e landvorkjes en watervorkjes, oepen het voorgenoemde verhaal p. Ze staan zowel in Noord-Brabant Is in Zeeuws-Vlaanderen de laatste ren in de belangstelling. En zijn te oorschijn gekomen door de kilome- lerhokkartering van mossen in beide ebieden. Niet op klei, maar vrijwel Jleen op het dekzandgebied. Ze zijn erder nauwelijks bekend voor de rest an Zeeland. Sponswatervorkje in de Smal landvorkje, Heikant 1980 Tokenino: P. Roorda van Evsinaa Kop van Schouwen, Westkant Goeree, en midden Walcheren. Telkens één maal na 1950, en voor Goeree nog één maal voor 1950. Dik landvorkje in de Kop van Schouwen en westkant Goeree; respectievelijk één en twee maal na 1950. Klein landvorkje, Westkand Goeree, één maal na 1950. Land- en watervorkjes (Riccia's) behoren tot de thalleuze lever mossen, en vormen een vrij kleine kenmerkende en gesloten groep. Er is een thallus (een groen plat lichaam zonder stengel, bladeren en wortels) dat op de grond van uit één punt aan de top uitgroeit. Door af en toe een deling aan die top in twee richtingen ontstaat een vork. Dit gebeurt meer dere malen, en bij onbelemmerde uitgroei ontstaat bij de landvorkjes een stervormige rozet. Bijna steeds met een diepere of oppervlakkige lengtegroef in de lobben van zo'n rozet. Bij groei in water is er een veel sterkere lengtegroei, en raken de delen los van elkaar. Er ontstaan geen rozetten, maar 'watervorkjes'. De Nederlandse soorten zijn eenhuizig, waarbij de mannelijke en vrouwelijke organen in het thallus verscholen liggen. Er is, uitzonderlijk, geen (kapsel-)steel die de sporen naar buiten brengt, zodat de rijpe sporen eveneens in het thallus blijven liggen tot zij door rotting van delen vrij komen. De grootte van de rozetten is tussen 3 a 5 tot 10 a 30 mm, en de breedte van de thalluslobben tussen

Tijdschriftenbank Zeeland

de Steltkluut | 1997 | | pagina 11