zijn overgangen van akker via een smalle rietkraag naar water ongewenst. Door uitspoeling komen meststoffen en bestrijdingsmiddelen in het water terecht. Dit kan ook rechtstreeks gebeuren als een grondgebruiker de kreekoever bij het bemesten of spuiten "meeneemt" of (landbouw)afval in de kreek stort. Vandaar dat een buffer gewenst is. Al dan niet aangemoedigd door een beheersovereenkomst is plaatselijk zo'n buffer aanwezig: op een 10-15 m brede strook tussen riet en akker wordt alleen maar gemaaid. Als het maaisel telkens wordt afgevoerd, verschraalt de vegetatie. Dergelijk beheer noemt men akkerrandenbeheer. Op plaatsen waar zo'n beheer wordt gevoerd is duidelijk te zien dat de uitspoeling van meststoffen naar het oppervlaktewater wordt beperkt. De onmiddellijk aan een akker grenzende zone bestaat uit hoge donkergroene ruigteplanten, terwijl naar het water toe de vegetatie lager en lichter groen van kleur is. In het voorjaar is het plaatselijk roze van de Rietorchissen en Pinkster bloemen. De Vogels In tabel 1 wordt een overzicht gegeven van de in het gebied voorkomende karakteristieke broedvogels en wordt aangegeven welke soorten in Nederland zijn bedreigd (soorten op de Rode lijst) en welke als karakteristiek voor Zeeland worden aangemerkt (Vergeer Van Zuijlen 1994). Vooral het aantal rietvogels springt er in gunstige zin uit. Het voorkomen van 2- 4 paar Bruine Kiekendieven 30-35 paar Blauwborsten, 32-35 paar Rietzangers (10% van de Zeeuwse populatie!) en 130 paar Kleine Karekieten is niet niets! Bij de watervogels valt vooral het voorkomen van Fuut (6 paar), Wilde Eend (75-80 paar), Kuifeend (11-13 paar), Meerkoet (35-40 paar) en Waterhoen (36-40 paar) op. Kuifeend en Fuut zoeken hun voedsel in het water; Bergeend, Meerkoet en Waterhoen in de oeverzone en de Wilde Eend yooral na afloop van het broedseizoen op akkers. Het is de enige in het gebied voorkomende broedvogel die landbouwgewassen aanmerkelijke schade kan toebrengen: in het voorjaar van 1995 bijvoorbeeld aan papaver. Torenvalk (3-4 paar), Scholekster (9 paar), Kievit (16 paar), Patrijs (>13 paar), Veldleeuwerik (>20 paar), Gele Kwikstaart (>40 paar) en Graspieper (>40 paar) vinden hun voedsel vrijwel uitsluitend in het agrarische gebied. Twee belangrijke soorten Steenuil (9 paar) en Roodborsttapuit(4-8 paar) zijn respectievelijk afhankelijk van (boeren) erven met knotbomen en/of hoogstamboomgaarden en extensief beheerde dijken. steenuil

Tijdschriftenbank Zeeland

de Steltkluut | 1996 | | pagina 7