MEREL-LEED V Tot de weinige soorten die ook nog bij lage temperaturen groeien en die elfs vorst verdragen hoort het Fluweelpootje (Flammulina velutipes). Zijn bundels groeien vaaak op levende bomen, op wonden en stronken. F.veneens op afgestorven, staande of al omgevallen van verschillende loof bomen. Te noemen zijn bomen als es, wilg en populier. Zelden zul je de soort vinden op naaldhout. De hoed valt op door de helder oranje-bruine kleur. In uitzonderingsgeval len bereikt de hoed een grootte van 10 cm. Normaal wordt hij niet groter i an zo'n 5 cm. De hoed is gewelfd, dun en buigzaam. Bij vochtig weer is hij kleverig. De laatjes zijn eerst wit, later gelig. De steel is bovenaan geel, onder zwart bruin, geheel fluweelachtig. In Japan is deze fraaie paddestoel een geliefd kweekprodukt voor consumptieve doeleinden. Heel zelden komt ook een vitte vorm voor. In Steltkluul 94/4 verscheen van Dick de Knecht een artikel onder de aam Merel-leed. In het volgende nummer verschenen daarop tal van reac ties. Daarop wilde Dick nog een keer reageren. Ik stel voor - nu de cirkel veer rond is - hiermee deze schriftelijke discussie als beëindigd te be schouwen. (CS) i oor Dick de Knecht ben reactie op de verschillende Merel-leed stukjes in het vorige nummer an de Stellkluut (94/5). k ben het met George Sponselee eens dat wij niet alleen naar het gedrag an de ekster moeten kijken maar ook naar dat van merel, lijster enz, die i ok dierlijk voedsel op hun menu hebben staan. Want in de natuur geldt de stelregel: 'Eten en gegeten worden'. Wel is het jammer dat de ekster hier i een natuurlijke vijanden meer heeft zodat deze vogel een uitzondering op bovengenoemde stelregel is. Met de suggestie, gedaan door Eduard Borm, om de mens (lees: de jager) het i ksterbestand te laten corrigeren ben ik niet zo gelukkig. Het lijkt me dan loch beter enkele merels minder in de tuin te hebben dan anders helemaal geen eksters meer, want dat zal het gevolg zijn als de mens, de jager 'corri gerend' gaat optreden. 141

Tijdschriftenbank Zeeland

de Steltkluut | 1994 | | pagina 23