BUNZING BEZOEKT OEVERZWALUWKOLONIE. door Luciën Calle De oeverzwaluw broedt in steile en zandige oevers. Van nature zijn zulke oevers aanwezig langs beekjes, riviertjes en andere waterstoompjes die vrij kunnen kronkelen. Het water doet de oevers steeds weer instorten en daarbij ontstaan soms heel steile stukjes, ideaal voor holenbroeders in zand. In ons geciviliseerd land is er bijna geen plaats meer voor "wild stromend water" evenmin als voor spontaan instortende oevers. Begrijpelijk in een laag landje als de onze, maar de oeverzwaluw heeft daarmee zijn natuurlij ke broedplaats verloren. Gelukkig staat ieder jaar weer een legertje ijverige vrijwilligers (van Steltkiuut en SLZ) klaar om op diverse plaatsen in Oost Zeeuws-Vlaande- ren een aantal wanden voor deze zwaluw gebruiksklaar te maken. Het werk bestaat eruit de wanden weer steil (bijna 90 graden) en hoog 1 m.) genoeg te maken. Er wordt gewerkt met schoppen, spades en kruiwagens. Dus blik op oneindig en scheppen maar. Wie eens op zoek wil gaan naar zijn eigen (sportieve) grenzen melde zich komend voorjaar bij de werk groep landschapsverzorging.... Zo ging het ook op de Axelse vlakte. Het was een zonnige maar frisse ochtend, 18 april '94. Een groepje mensen toog zonder morren aan het werk. De wetenschap dat dit één van de grootste broedplaatsen is doet de spier pijn wat verzachten. En echt leuk werd het toen er twee oeverzwaluwen eens een kijkje kwamen nemen. Aan de nagelafdrukjes bij de holletjes zagen we dat ze al bij de nesten waren geweest. We hadden net een meter of 20 gegraven toen we sporen op de wand ontdekten. We maten de voetsporen (achterpoten van 3,7 t/m 4,1 mm breed, 4 en soms 5 tenen te zien) en na enig gepuzzel in de diersporen- gids concludeerden we dat de afdrukken een bunzing toebehoorden. Het spoor was nog krakend vers en daardoor goed te volgen. We merkten op dat het van nesthol tot nesthol leidde. Naast de zwaluwen waren er ook konij nenholen. Opmerkelijk was dat de bunzing makkelijk alle konijnenholen maar geen enkel zwaluwholletje kon bereiken, behalve dan daar waar de wand was ingestort. Je kon precies volgen wat de bunzing nog net aankon zoals het klimmen tegen een hellingshoek van naar schatting 85% (kaal zand) en het lopen op wel zéér smalle richeltjes zonder enige houvast. Vanaf de richel tjes werden sprongen omhoog gemaakt van wel 40 cm. Zo kon je ook precies volgen waar het zelfs voor deze bunzing te bar werd. Daar volgde een onverbiddelijke glijpartij weer terug naar af (met prachti ge glijsporen). Op veel plaatsen was het een wirwar van sporen, de bunzing heeft kennelijk lang en intensief deze wand afgezocht. Als we de bunzing kunnen beschouwen als een serieuze natuurlijke vijand (wie weet hier meer over?) kunnen we aan de sporen afleiden aan welke voorwaarden zo'n wand moet voldoen voor wat betreft zijn steilheid 87

Tijdschriftenbank Zeeland

de Steltkluut | 1994 | | pagina 9