BEHEER me soorten: Zwarte Specht (50-100% van de Zeeuws-Vlaamse populatie is aanwezig in het onderzoeksgebied), Groene specht (15%), Boompieper (35%), Kuifmees (uniek), Zwarte Mees (40%), Gekraagde Roodstaart (20%), Goudhaantje (55%), Boomkruiper (10%), Goudvink (66%, prak tisch uniek) en Geelgors (15%, in 1990 waarschijnlijk veel hoger). Verwacht wordt dat het geschetste beeld ook geldt voor 1990, mede gezien het unieke karakter van het gebied; totaalcijfers voor heel Zeeuws- Vlaanderen ontbreken echter. Bezien we de ontwikkeling van de vogelbe- voiking dan valt er gelukkig veel goeds te meieden. Een belangrijk punt hierbij is het gevoerde beheer. Bij de multifunktionele taakstelling zoals die op het gebied van toepassing is moet rekening worden ge houden met de belangen van bosbouw, (beperkte) rekreatie, natuurbeheer en wa terwinning. Enkele voor het natuurbeheer belangrijke zaken worden nu reeds gerealiseerd. Rui ge overhoekjes krijgen een kans zich ver der te ontwikkelen, hier en daar laat men wat dood hout liggen of staan en de bos- pest wordt niet al te rigoureus bestreden (verstoring bosbodemmilieu). Enkele open gedeelten aan de zuid- en westkant zullen niet verder worden inge plant, zodat het biotoop van de soorten die afhankelijk zijn van de overgang geslo ten/open bostype - los struikgewas (bij voorbeeld Boompieper, Roodborsttapuit) behouden blijft. Ook voor de rest van het gebeid is het van belang dat dit punt aan dacht krijgt. De pacht van een aantal akker- en weide- percelen zal niet opnieuw verlengd worden. Recentelijk is het loofhoutareaal verder uit gebreid, hoewel dit in veel sterkere mate ook geldt voor het naaldhoutareaal. Bij een natuurtechnisch optimaal beheer dient de nadruk te liggen op de volgende punten: 1"Niets doen", de natuur haar gang laten gaan, teneinde een overgang van een kul- tuurbos naar een (meer) natuur(lijker) bos te bewerkstelligen. Dit zou eventueel in een gedeelte van het gebied toegepast kunnen worden. 2. Omzetting van aanwezig naald- naar loofhout, waarbij de nadruk ligt op uitbrei ding en handhaving van oorspronkelijk voorkomende boom en struiksoorten, ten einde levensvoorwaarden voor een zo groot mogelijke verscheidenheid aan die ren en planten te scheppen. 3. Uitzetten van soorten die het gebied niet (meer) op eigen kracht kunnen bereikenen hier oorspronkelijk toch voorkwamen, zou overwogen kunnen worden. Met name het Ree lijkt zich hier te kunnen handhaven wat een enorme uitbreiding zou betekenen van de rekreatieve en biologi sche waarde van het gebied. Gedacht kan worden aan 4-6 exemplaren. Een negatief punt tenslotte vormt de jacht op de Houtsnip. Gepleit wordt voor een af schaffing of beperking van deze jacht. Literatuur: Bink F.A., J. Meltzer et al, Na tuurbeheer in Nederland, deel 1, Levens gemeenschappen, Pudoc, Wageningen, 1984 Buise M.A. en F.L.L. Tombeur, Vogels tussen Zwin en Saeftinghe, de Avifauna van Zeeuwsch-Vlaanderen, NRi, Middel burg, 1988 Wim Wisse H. Heijermansstraat 45 4532 GJ Terneuzen (01150-12618) 120

Tijdschriftenbank Zeeland

de Steltkluut | 1991 | | pagina 18