BESPREKING RESULTATEN
Zo waren de weersomstandigheden tijdens
het veldwerk in 1990 aanzienlijk beter en
werd er veel meer tijd aan dit veldwerk be
steed (zie tabel 1). Ook was de winter
1989-1990 aanmerkelijk minder streng dan
de winter van 84/85, toen een wekenlange
aaneengesloten vorstperiode het de stand
vogels ongetwijfeld knap lastig gemaakt
heeft.
Liefst 4 watervogelsoorten verdwenen:
Slobeend, Kuifeend, Waterhoen en Meer
koet, terwijl het aantal Wilde eenden ruim
halveerde. Het droog staan van de infiltra
tiekanalen door een langdurige droge pe
riode tijdens de wintermaanden is hiervan
de oorzaak (med. G. Blaauwendraat). Bij
een meer natte situatie zal het gebied ze
ker zijn aantrekkingskracht op deze soor
ten hervinden.
Enkele zeldzame broedvogelsoorten wer
den niet meer waargenomen: Kleine Bon
te specht - slechts incidenteel op enkele
plaatsen in de regio voorkomend en moei
lijk te ontdekken, mede wellicht daarom
over het hoofd gezien-, Kwartel, een soort
die in sommige jaren massaal in de streek
aanwezig is en andere jaren volledig kan
ontbreken en de Barmsijs, een soort die in
onze streken slechts een onregelmatige
broedvogel is.
Een aantal andere soorten met een margi
naal voorkomen zoals Gierzwaluw, Bos-
rietzanger en Veldleeuwerik verdwenen
eveneens, hoewel dit zeker niet blijvend
hoeft te zijn.
Enkele soorten vertoonden een relatief
sterke achteruitgang. Meer specifiek on
derzoek is gewenst bij Boerenzwaluw (-
80%) en Huismus (-64%); gebouwen en
schuurtjes evenwel werden niet uitputtend
onderzocht.
Van de soorten waarvan wellicht een aan
tal territoria aan de aandacht ontsnapt zijn,
kunnen genoemd worden de Steenuil (-
66%) en Vuurgoudhaantje (-66%). Een ver
moedelijk reële achteruitgang vertoont de
Grote Bonte Specht (-40%).
Gelukkig is er ook veel positiefs te melden.
Maar liefst 3 roofvogels als broedvogel bin
nen één gebied, waarvan de nesten van
Buizerd en Sperwer zelfs nog in hetzelfde
perceel Grcve Den te vinden waren, is in
onze streek bepaald bijzonder.
Gezien de landelijke toename en het feit
dat van de beide soorten steeds meer zo
menwaarnemingen bekend werden, leek
een vestiging als broedvogel in onze streek
slechts een kestie van tijd.
Het broedgeval van de Sperwer is het
eerstbekende in Zeeuws-Vlaanderen!
Een broedgeval van de Buizerd werd reeds
gemeld in 1979, hoewel pas sinds 1983 ge
sproken kan worden van een min of meer
regelmatige broedvogel en wel in het on
derzoeksgebied! (Buise Tombeur 1988).
Het gebied lijkt zich te ontwikkelen tot een
vaste broedplaats voor de soort. Van de
Buizerd vlogen er 2 jongen uit, van de Sper
wer 2-3. Heel fraai om te zien waren de eer
ste spelenderwijs uitgevoerde
stootvluchten van de jonge Sperwers onder
het toeziend oog van de oudervogels,
waarbij Houtduiven niet ontzien werden.
Enkele algemene soorten, opvallend veel
standvogels, vertonen een opmerkelijke
toename: Houtduif (+85%, wel in 1990 veel
intensiever onderzocht), Winterkoning
(+97%), Heggemus (+59%), Roodborst
(+73%), Grote Lijster (+90%), Zwartkop
(+57%), Tjiftjaf (+122%) en Fitis (+65%). Bij
vergelijking met het totaal aantal in heel
Zeeuws-Vlaanderen in 1985 kan geconsta
teerd worden dat de WMZ-bossen een bij
zonder waardevol broedgebied vormen
voor een aantal in de streek relatief zeldza-
119