centages op de wallen van Hulst niet exact te geven omdat sinds die tijd jaarlijks ook een deel van de ie pen geveld werd (omvorming naar lindebeplanting). Inmiddels zijn alle iepen van deze wallen verdwenen. Opmerkelijk zijn de lage uitvalcijfers voor de iependijken in de "kop van Ossenisse". Dit kan verklaard wor den door de geisoleerde ligging (in een bocht van de Schelde) en het relatief weinig voorkomen van Vel diepen. Begin '87 w as het totaal aantal Belgica's van object 2 t\m 8: 722 ex., (obj. 1aantal niet bekend). Eind '90 waren hiervan nog maar 442 ex. over. Dat is een afname in vier groeiseizoenen van maar liefst 38,8%. CONCLUSIES Het Ministerie van Landbouw, Na tuurbeheer en Vissrij gaf de voor gaande jaren als uitvalpercentage van de iepen in Nederland steeds 1 op. Over het jaar '90 geeft ze als uitval 0,7%. Door deze daling ziet de Minister de iepeziekte als beheers baar geworden. Daarom stopt het Ministerie de landelijke iepeziekte campagne. De verantwoordelijk heid hiervoor wordt doorgeschoven naar lagere overheden. Als we de officiële landelijke cijfers met die van Zeeuws-Vlaanderen vergelij ken dan vallen twee zaken op: 1 De uitvalpercentages in Z.VI. zijn veel hoger dan de door het Ministerie verstrekte landelijke cijfers. 2 In plaats van een daling van de uitval percentages is hier juist sprake van een nog verdere stijging. In ieder geval is duidelijk dat in Z.VI. de ie peziekte helemaal niet beheesbaar is gebleken (in relatie met het geld dat men eraan wenst te besteden). Dat in Z.VI. zoveel iepeziekte heerst komt vanwege de hoge besmet- tingsdruk vanuit het aangrenzende België, waar geen iepeziekte be strijding plaats vindt. Maar ook een onvoldoende effectieve iepeziekte- bestrijding speelt hier een rol. On geschild iepehout wordt op grote schaal bewaard als brandhout. Sa nitaire maatregelen worden onvol doende intensief en dikwijls te laat uitgevoerd. Na het stopzetten van de nationale iepeziekte campagne dreigt de iep in nog snellertempo uit het Zeeuw-Vlaamse landschap te verdwijnen. Hoe dat afloopt kan men zien in het aangrenzende Bel gië, waar nagenoeg geen enkele volwassen iep het landschap nog siert.

Tijdschriftenbank Zeeland

de Steltkluut | 1991 | | pagina 13