SCHELPEN
DOOR J.J. DE VOS
Bij het zoeken naar schelpen kan men op de stranden in
Zeeland een eigenaardig schelpje aantreffen, nl. de
Corbicula fluminalis (Muller). Een Nederlandse benaming
voor dit schelpje heb ik nog nergens aangetroffen.
Naar de herkomst van dit schelpje is nogal wat onder
zoek gedaan. Men zou minstens verwachten met een zoutwa
ter exemplaar te doen te hebben, maar dat is het niet.
Het is een zoetwaterschelp en hier eigenlijk alleen aan
de stranden te vinden.
Rond 1900 werd bij boringen in België dit schelpje op
verschillende diepten aangetroffen, in Oostende zelfs op
een diepte van 33 m. Geconcludeerd werd, dat deze soort
stamde uit het onderste kwartaire tijdperk. De vindplaat
sen wezen uit, dat ten tijde van het voorkomen van deze
schelp het een gematigd klimaat was en overeen kwam met
het begintijdperk van de Mindel-Riss ijstijd. In die tijd
leefden hier in deze streken ook de Mammoeten, Rhinoceros,
Bisons enz
De Corbicula fluminalis werd meestal gevonden samen met
schelpen van land- en zoetwater" weekdieren.
Van 1950 tot 1952 heeft men in Zeeland vele boringen ver
richt om gegevens te verzamelen over de doorlaatbaarheid
van de diepere lagen. Men ging hierbij tot een diepte van
ongeveer 40 meter. Hierdoor is de ondergrond van Zeeland
meer bekend geworden. Daarbij is gebleken dat de Corbicu
la fluminalis in de Zeeuwse bodem algemeen voorkomt.
Zéér algemeen zelfs op plaatsen waar de Oer-Schelde
vanuit België door Zeeland liep, zo ongeveer via de huidi
ge Braakman naar Noord—Beveland en Goeree en vandaar af
boog in westelijke richting.
De fluviatiële afzettingen in dit stroomgebied worden tot
het Eemien gerekendNu is het bekenddat in het Eemien
44 soorten land- en zoetwatermollusken voorkwamen, waarvan
er tot de dag van vandaag nog 41 soorten bestaan, terwijl
3 soorten nog wel voorkomen, maar niet meer in Europa.
In de toenmalige Schelde zou de Corbicula fluminalis zich
explosief hebben uitgebreid. De zeestromingen snijden thans
de fluviatiële afzettingen in het oude Scheldegebied uit
1 71