Aangezien we ze alledrie ook in ons gewest kunnen aantref fen en verwisseling onderling erg gemakkelijk isleek het ons zinvol hierover een en ander verkort weer te geven. Van de auteur en de redactie van het VOT verkregen we daar toestemming voor, waarvoor we hen zeer erkentelijk zijn. Het onderscheiden van Buizerd (b.d.), Ruigpootbuizerd (B-I.) en Wespendief (p.a.), geeft menigeen problemen. Vooraleerst is er de tijd waarbinnen de vogels bij ons te zien zijn. De Buizerd is een normale gast tussen augustus en mei. De Wespendief is een zeldzame doortrekker in de maanden augustus/september en april/mei. De Ruigpootbuizerd is een zeldzame en onregelmatige wintergast in de maanden oktober t/m maart. Verwarring met Wespendief zal dus zelden plaatsvindenmaar eens te meer met Buizerd. Van Impe schreef me eens "meer dan 50 foutieve determina ties in België"Veldgidsen geven veelal mooi gedetailleer de afbeeldingen maar in het veld hebben we daar meestal niets aan. Oorzaken: belichting, afstand, grote variaties in kleur, tekening en afmeting. Vooral de Buizerd is erg variabel. Het normale bruine kleed gaat via enkele tussen fasen naar een bijna geheel zwarte fase en een bijna geheel witte vorm. Zo zagen we eens op 0501 74 een rosewittë Buizerd met zwarte vleugelpunten in de Serpauluspolder (M.Buise GSponseleeAllerlei wilde achtervolgingen ten spijt moesten we toch concluderen dat het de gewone Buizerd (B.b.) was. Figuur 9 is een uitwerking van ter plaatse gemaakte schetsen. De fijne verschillen in vlucht en sil houet tussen de soorten zijn echter goed bruikbaar. Ze hebben evenwel hun beperkingen. Buizerd (B.b.) - Wespendief (P.a) Silhouet in vooraanzicht: Zowel bij glijzweefvlucht (fig.1als schroefvlucht (fig.2) hebben deze figuren weinig waarde aangezien ten ge volge van windrichting en windkracht de vleugels van de Wespendief soms een duidelijke V-vorm (als kiekendieven) kunnen vertonen. Anderzijds kan de Buizerd tijdens bepaal de wendingen duidelijk horizontaal gehouden vleugels ver tonen 1 3 2

Tijdschriftenbank Zeeland

de Steltkluut | 1984 | | pagina 22