it <ev De Spreeuw. Dat is een vogel, die overal te huis schijnt te zijn en die overal gaarne gezien wordt; want hij is de aankondiger van de lente. Men kan er zeker van zijndat de gure dagen voorbij zijnals mijnheer Spreeuw met zijn fraai goud bronskleurig pakje met fijne witte stippels bezaaidons een bezoek komt brengen. Hij komt niet van naast de deur, maar heeft een reisje van Egypte af gemaaktom ons te komen ver tellen dat de winter uit ia. Zou dat waar zijn De spreeuw is een trekvogelmaar die in zachte winters ook wel eens overblijft. Trekvogels zijn vogelsdie op bepaalde tijden naar warmere lan den gaan en die op bepaalde tijden weder te rugkomen. Waarom doen zij dat? Omdat zij, wanneer het hier winter is, geen voedsel kunnen vinden en in de warme landen waai- het nooit winter wordt, wel. Dat is de eenvoudige reden van hun reizen en trekken. Maar zonderling is hetdat deze kleine dieren den weg zoo goed wetenzonder dat iemand hun dien ooit geleerd heeft. Het is de wijze Schepper, die aan deze diertjes het vermogen gegeven heeft om zulks te kunnen doen. Wij noemen zulke vermogens na tuurdrift of instinkt. Dat instinkt wijst hun den weg en doet hun ook weten of zij kunnen blijven of niet. De spreeuw is een vroolijke vogeldie veel van gezelschap houdthij is bijna nooit alleen. Be halve zijn blijvende buurman, de huismusch heeft hij ook altijd van zijne eigene soort eenigen bij zich. Soms ziet men in toppen van boomen honderden van spreeuwen bij elkander. Zij ma ken een aangenaam zacht gezangdat somtijds wezenlijk eene wijs van een of ander lied schijnt te zijn. Jammer maar, dat zij hunne wijsjes zoo gauw weêr vergeten. Telkens zingen zij weèr een ander deuntje anders kori men hunnen zang wel eens opschrijven dat zou niet zelden de moeite wel waard zijn. De spreeuw maakt zijn nest liefst in de na bijheid van de woningen der menschen. Het is rreen schuwe vogel van zijn nest maakt hij tamelijk weinig werk. Als hij een gat in den muur of ten droog plekje in de goot gevonden heeft, dan legt hij daarin eerst wat strootjes, wat veertjes eri wat haartjes, en 't is klaar. In dat nest legt hij eenmaal per jaar viei tot zeven blauwgroene eieren. De jongen vliegen in de maand luni uit en vinden spoedig alleen den kost, door vliegjes, wormpje*, mugjes, spinnen, enz, te vangen en op te eten. Zco weinig weiks de spreeuw vi.i zijn nest maakt, zooveel werks ma&at hij w n zijn voedsel. Hij schijnt altijd honger te hebben nooit ziet men hem bij dag of hij heeft wat te pikken. Alles is daarbij van zijn' smaak. Wormen en bessen brood en keverskersen en kwadwormen. Vindt hij 't eene niet, dan behelpt hij zich maar met het andere. Hij is daarom ook altijd op de jacht. Zelfs gebeurt het niet zeldendat de moeder hare jongen verlaatom toch wat voor zich zelve op te zoeken. Liefst eten de spreeuwen evenwel insektenwormen en vliegen. Een lekker kersje versmaden zij ook nietmaar zij houden toch meer van vleesch dan van plantenvoedsel. De zucht tot gezelschap heeft bij de spreeuwen zijnen grond ook wel hierin dat zij met elkander in staat zijn om de roofvogels te verjagendat zij alleen niet zouden kunnen doen. Zoo ziet men het bij de spreeuwen duidelijkdat eendracht macht maakten bij de menschen is dat in nog veel grootere mate het geval. Wanneer de spreeuwen zien dat er een roof vogel in hunne nabijheid is, dan vliegen zij allen naar elkander toe en vliegen om elkander in kleine cirkels heen zoodat men dan met recht uit den warboel niet wijs kan worden. Het schijntdat de roofvogel daardoor ook in de war geraakt en niet weet wat te beginnen waagt hij het om Jen troep aan te vallendan vliegen alle spreeuwen zoo geweldig om hem heenAlt de arme roofvogel geen raad weet en de oeiste de beste opening, die er komt, te baat nemmt oin te ontsnappen. De spreeuwen zijn zeer nuttige vogels zij van gen eene groote menigte sch.-» lelijke insc' .en en bevorderen zoo dmi plaute.nrromt«rv jt zij in geen geval schade doeu. Eun enknl kei je mogen zij toch voor mmne moeite wel .nemen. De spreeuw kan ook tam gemaakt worden maar gewent zich moeielijk er aan om alleen zaad of brood te eten. Daarom moet men hem in gevangen staat altijd eenige meelwormen, dauw pieren, vliegen of dergelijke bij het zaad geven. Doet men dat niet, dan kwijnt de vogel spoedig weg. Men kan den tammen spreeuw ook kunsten leeren. Er zijn voorbeelden, dat men, vooral in Duitschland er in geslaagd isom de spreeuwen te leeren praten en fluiten. Zoo had men spreeu wen die de wijs van een gewoon liedje zeer aardig konden nafluiten, 't Kost evenwel altijd veel moeite en geeft zelden eene belooning, die daaraan geëvenredigd is. Men moet de spreeuwen ook niet vangen want als zij in den gevangen toestand zijn, doen zij geen nut, maar wel als zij vrij zijnen het past eenea christen niet om eenig diertje te plagen of het zijne vryheid te ontnemen. 93

Tijdschriftenbank Zeeland

de Steltkluut | 1984 | | pagina 31