STRANDKRAB. In Saeftinghe was het vroeger "bijna onmo gelijk zich blootvoets in het water te "be geven, want er waren zoveel krabben dat we gerust van een plaag konden spreken. In de oude spuikom van Emmahaven konden we met een opengestoken mossel aan een touw en een stok, zoveel krabben vangen als we wil den. Omdat krabben echte opruimers zijn, vingen we 't meest als het aas niet al te vers was. De krabben houden zich schuil in de steile oevers, waar ze in holen huizen en onder turfblokken. Sinds 1970 is de krab veel minder talrijk geworden in de schorren. Het laat zich aanzien dat de toename van de Zilvermeeuw samen hangt met de achteruitgang van de krab. Zijn daar aanwijzingen voor? Zeker, zo zien we bijvoorbeeld in de braakballen van de Zilvers veel overblijfselen van poot- en schaarstukken en rug schilden van de krab. Bovendien is nog wat anders waar te ne men. Lopen we langs de steile kanten dan zien we daar - even wijdig er aan - veel pootafdrukken van Zilvermeeuwen. Ze speu ren de holen af en spelen met de krab het spelletje van kat en muis: ze wachten tot de krab zich naar buiten waagt en slaan dan bliksemsnel toe... GARNAAL. Garnaal is in Saeftinghe allerminst onbekend, en het is altijd als een goed eten beschouwd; vooral gekookt in pe- kelwater was het een delicatesse en nog trouwens. De vangstplaats bij uitstek 1 was Het Speelmansgat, weten oudere vis sers ons te vertellen. Eerst werd er gevist met de beugel, een groot schepnet dat men voor zich uitdroeg en zo het water met inhoud opschepte. Natuurlijk zat het net vol krabben. Om die van de garnalen te scheiden had men een krabbeziftjeeen bakje met aan de onderzijde kippegaas. De garnaal viel er door en die ging in een mand en vandaar weer in een garnalenziftje Er waren verschillende zeven. Als de tralies drie cent van el kaar stonden was het een drie-cents-zift, stonden ze vier cent van elkaar dan een vier-cents-zift enzovoort. Had men een dertig, veertig kilo bijeen, dan ging men op huis aan en begon te koken. Op een hard vuur gingen de dieren de ko kende pekel in; ze kwamen er mooi rood uit. HARDER OP ZEEHARDER. Dit is een soort die men vroeger niet zag, of misschien niet wilde zien. Hij is erg moeilijk te vangen omdat hij aast op het groene "mos" (nopjeswier, een groenalgsoort) dat groeit te gen de steile oevers en op platen en niet met dierlijk mate riaal. Bij stil weer, warm en geen golfslag, kan men de die- 135

Tijdschriftenbank Zeeland

de Steltkluut | 1981 | | pagina 25