I I 1 y VISSEN IN DE SAEFTINGHE )>-— BOT. Mijn herinneringen als visser in de schorren, gaan terug tot 1950. De meest voorkomende en ook gemakkelijkst te vangen vis was de Bot. Hij werd als een zeer goede vis gewaardeerd en bijzonder was altijd de bot uit het schor. Een gemakkelijke manier van vissen was met de (h)elliger, een soort harpoen met zeven tanden met weer haken. Dit vistuig was verboden, omdat onder water ook de ondermaat se vis gedood werd. De bot overtijde in de putten en geulen. Aan het eind van een toestromend geultje aasden de vissen en daar kon men dan ook de meeste steken, want, al was dit tuig verboden, het werd ooglui kend toegestaan. Vanaf 1977 echter werd de controle veel strenger en ik geloof niet dat er nu nog iemand is die zich met een heili ger de schorren inwaagt. Wel wordt er nog gevist met fui ken en wel in het Speelmansgat, want dat deel is nog vrij voor de recreatie. De fuiken worden opgesteld met de opening naar de ebstroom. Want bot komt met hoogtij op de hoge slikplaten en aast daar op de Vorksprietgar- naalWe vinden deze dieren massaal terug in de magen van de botten. De garnaaltjes leven in de bodem in verticale buisjes. Zodra de plaat onder water komt, ko men de garnaaltjes met hun sprieten uit hun holletjes te voorschijn. En zo stopt de bot zich vol op de zeer voedselrijke bodem van Saeftinghe PALING. Paling werd en wordt gevangen op dezelfde manier als bot, dus met fuiken die op de ebstroom staan, wel zijn de netmazen klei ner en paling is lang niet zo talrijk als bot. We weten dat hij veelal garnaal eet, want dat vinden we overwegend in de magen. Dus als de garnaal aanwezig is, is er ook paling. We zien weer dat allerlei organismen van elkaar afhankelijk zijn en ontbreekt er één schakel dan verdwijnt de rest ook. 1 34

Tijdschriftenbank Zeeland

de Steltkluut | 1981 | | pagina 24