Bouwkundige onderwerpen
19
Gewelven 2 M. van Doorn
aannemelijk dat de van M.N.H. Leijs afkomsti
ge informatie berust op mondelinge overleve
ring.
Bronnen en literatuur
D. Bierens de Haan, Het houtsnijwerk in Neder
land tijdens de Gothiek en de Renaissance, 's-Gra-
venhage 1921.
D.P.R.A. Bouvy, Middelceuwsche beeldhouw
kunst in de noordelijke Nederlanden, Amsterdam
1947.
M.P. de Bruin, 'Zuid-Bevelandse kerken,
Nisse en Kloetinge', Bulletin Stg. O.Z.K.nr. 2,
februari 1979.
E .J. Haslinghuis, Bouwkundige termen. Verkla
rend woordenboek der westerse architectuurgeschiede
nis, Utrecht/Antwerpen 1986.
H. Janse, 'Middeleeuwse houten tongewelven
in Nederland', Bulletin K.N.O.B., zesde serie,
jaargang 14 (ipdi).
H. Janse, 'Houtseulptuur aan de kappen van
de middeleeuwse kerkgebouwen in Westelijk
Nederland', Bulletin K.N.O.B., zesde serie, jaar
gang 15 (1962).
H. Janse, Houten kappen in Nederland 1000-
1940, Delft 19S9.
Marlies Klijn, 'Hooggeplaatste figuren in
hout. Gesneden beelden en koppen aan Hol
landse kerkgewelven', Bulletin van de Stichting
Oude Hollandse Kerken, nrs. 54 en 56,
2002/2003.
H.J. Kok, 'Inventaris van de kerkpatrocinia in
het Zeeuwse deel van het middeleeuwse bis
dom Utrecht', Archief Koninklijk Zeeuwsch
Genootschap der Wetenschappen, 1972 1973.
R. Meischke, 'De Vlaamse invloed op de
bouwkunst van Zeeland', Zeeuws Tijdschrift,
jaargang 2, 1951-1952.
A. Noach, De Oude Kerk te Amsterdam,
Amsterdam 1939.
G.D. van Oosten, niet gepubliceerd. (Zeeuw
se Bibliotheek, collectie G.D. v. O., nr. 61.)
J. Por, 'Middeleeuwsch beeldhouwwerk in
het kerkgebouw der Ned. Herv. Gem. te Nisse
(ZBulletin N.O.B., derde serie 1 (1921).
J.J.M. Timmers, Houten beelden. De hout-
sculptuur in de Noordelijke Nederlanden tijdens de
late Middeleeuwen, Amsterdam/Antwerpen 1949.
-J.J.M. Tünmers, Christelijke symboliek en icono
grafie, Haarlem 1978.
F.A.J. Vermeulen, Handboek tot de geschiedenis
der Ncderlandsche bouwkunst, deel 1, 's-Graven-
hage 192S.
Marieke van Vlierden, 'Kleur op middel
eeuwse sculptuur', Madoc, tijdschrift over de
Middeleeuwen, jaargang 15, nr. 4, winter 2001.
Voorloopigc lijst der Nederlandsche monumenten
van geschiedenis en kunst, deel vi, de provincie
Zeeland, Utrecht 1922.
J.G. Wattjes, Gewelven van steenhout, gewa
pend beton en glas, Amsterdam r 93 3
In het vorige bulletin (nr. 59) werden
het tongewelf en de daarvan afgeleiden
behandeld. Deze gewelfvormen waren
als het ware toegespitst op de tijdens de
gotiek geldende lineaire kerkplattegrond
(zaalkerk-kruiskerk). Met de opkomst
van de renaissance in Noord-Nederland
(1500-1630) en in het bijzonder met de
barok (1Ó30-1770) raken ook andere
grondvormen in zwang, zoals de cirkel
en de veelhoek (vaak een achthoek).
Afdekking daarvan vroeg om een ander
type gewelf, dat werd gevonden in het
koepelgewelf, overigens
een gewelfvorm die al
uit de oud-christelijke
bouwkust dateert.
Tijdens de renaissance
zien we in Noord-
Nederland op kerke
lijk gebied weinig
voorbeelden van koe
pels, waarschijnlijk
mede door het feit dat
deze stijlperiode gro
tendeels samenviel
met de Reformatie in
Nederland en men
zich in belangrijke
mate bezighield met
herinrichting van de
geconfisqueerde kerk
gebouwen. Tijdens de
barok kwam de koe
pel tot volle ontplooi
ing.
De standaarddwars
doorsnede van
het koepelgewelf
is de rondboog
of de spitsboog.
De voet draagt
rondom op het
muurwerk, ten
minste als de
plattegrond van
de desbetreffende
ruimte cirkelvor
mig is (figuur 7)
Anders wordt
het als de platte
grond van het
gebouw vierkant
is, wat vaak
voorkomt. Dan moet er dus vanuit de
vier hoekpunten een overgang van vier
kant naar rond komen. Deze overgang
noemt men een pendentief (figuur 8). Het
direct plaatsen van de koepel op het
pendentief werd uit ruimtelijke beleving
vaak als wat minder aantrekkelijk (ge
drukt) ervaren. Vandaar dat tussen pen
dentief en koepel dikwijls een cilinder
vormig element werd gevoegd, de zoge
noemde tamboer (figuur 9). Zo'n tamboer
was tevens een prachtmogelijklieid om
de onder de koepel gelegen centrale
ruimte met lichtven-
sters van daglicht te
voorzien.
Een andere veel toe
gepaste mogelijkheid
voor lichttoetreding
in de centrale ruimte
is het bovenop de
koepel plaatsen van
een lantaarn, een
samenstel van licht—
kozijnen afgedekt
met een klein koe
peltje, waarbij de
bovenzijde van de
dakkoepel binnen
het lantaarnoppervlak
uiteraard werd uitge
spaard. Een van de
bekendste voorbeel
den van koepelker
ken in Nederland is
de Oostkerk in
Middelburg. De kerk
heeft een acht
hoekige platte
grond waarbij
de koepel is op
gebouwd uit
acht gebogen
segmenten.
Zowel de bin
nen- als de bui
tenkoepel zijn
van hout, de
buitenkoepel
afgedekt met
bladlood. Ook
in de toonaan
gevende profa
ne bouwkunst
PSNOtNTiEF