13
geloofsgenoten. De Romeinse wet stond
zowel begraven als cremeren toe, doch
het laatste had overwegend plaats. Het is
begrijpelijk dat men niet koos voor het
ritueel van het Romeinse heidendom,
maar zich aansloot bij de joodse traditie
van het begraven. Dit paste ook veel
meer bij het levende geloof in een volko
men lichamelijke opstanding. Daarbij
kwam dat Christus was begraven (in wer
kelijkheid bijgezet in een spelonkgraf) en
uit dit graf weer opgestaan.
In de keizertijd was er geen vrijheid van
vereniging, zodat normale samenkomsten
van christenen niet mogelijk waren.
Begrafenisverenigingen vormden echter
een uitzondering. De begraafplaatsen van
de vroege christenen waren, evenals de
Romeinse begraafplaatsen, gelegen bui
ten de stadsmuren aan de veldwegen en
meestal met een stenen muur omgeven.
Daarom waren ze niet van de andere te
onderscheiden. Ze waren klein en
bescheiden en in de hof lagen de doden
in rijen. Enkele niet gesloten gebouwtjes
dienden voor het houden van een korte
dienst voor de doden.
Behalve de bovengrondse begraafplaat
sen (Sancto Campo) waren er de onder
grondse, de zogenaamde catacomben.
Ook deze stonden onder bescherming
van de wet. Hier was men vrij van iedere
vervolging. Het opkomende christendom
heeft hiervan geprofiteerd. Als godsdien
stige vereniging, die de goddelijkheid van
de keizer niet erkende, was zij een verbo
den organisatie. Maar als een Collegium
Funeraticum (begrafenisvereniging) kreeg
zij een rechtsgeldig bestaan. Men kwam
bijeen in de catacomben, in de onmiddel
lijke nabijheid van de doden. Zo werd de
onreine dode, zoals die in de joodse tradi
tie gezien werd (en wordt), tot een gelief
de dode die men vereert.3
De bekering van keizer Constantijn de
Grote en de uitvaardiging van het toleran
tie-edict van Milaan in het jaar 313, waar
bij het christendom als godsdienst werd
erkend, betekenden een keerpunt. De
vervolgingen hielden op en het christen
dom kwam tot bloei. Tegelijk kwam de
verering op van de martelaren die gedu
rende de periode van vervolging het
leven hadden gelaten vanwege hun
geloof. Veel martelaren werden heilig ver
klaard. Daardoor groeide de behoefte om
de erediensten zo dicht mogelijk bij het
graf van de vereerde martelaar te vieren.
Dit resulteerde in de gewoonte om een
kerk zodanig te bouwen dat het graf van
de martelaar onder het altaar kwam te lig
gen. Later ging men, door de grote uit
breiding van het aantal kerken, ertoe over
om heilige relieken (stukjes van het
gebeente van heiligen of zaken die met
heiligen in aanraking waren geweest) in
een speciale reliekhouder in de altaartafel
op te bergen. Aan de nabijheid van de
heilige relieken werden vrome en zeer
zeker magische speculaties verbonden.
Men geloofde in de kerk meer dan elders
deel te hebben aan de gebeden van de
gelovigen.
Begraven in de kerk
Het logische gevolg was dat men al snel
de hoge geestelijkheid, bisschoppen,
abten, kerkstichters enzovoort, ging bij
zetten in de meest geheiligde en hiertoe
geëigende plaats: de kelderruimte (crypt)
onder het verhoogde koor (het hoogkoor),
de plaats van het hoofdaltaar van de
kerk. De grote voorliefde om onder of
dicht bij het altaar te worden bijgezet, is
eenvoudig te verklaren uit het geloof dat
men meer deel had aan de 'Heilige
Kracht' naarmate men dichter bij het
altaar rustte."
Vorsten en hoogwaardigheidsbekleders
eisten deze uitzonderlijke privileges ook
voor zichzelf op. De kerkelijke overheid
kon dit vaak niet weigeren, want alle
geestelijke benoemingen waren in han
den van keizers en koningen. Meerdere
eeuwen is het al of niet begraven in de
kerken een strijdvraag gebleven. Het offi
ciële, canonieke standpunt was dat de
kerken niet als begraafplaats mochten
dienen. Vele synoden van de Kerk, onder
andere die van Braga of Bracara in 563,
bestreden de dodenbijzettingen in de
kerkgebouwen. Ook Karei de Grote was
een fervent tegenstander van het begra
ven in de kerken, doch zonder succes.
Op het concilie te Mainz in 813 werd het
toegestaan en een jaar later, op 28 janu
ari 814, werd de keizer zelf in de kerk te
Aken bijgezet.
De kerstening onder het bewind van
Karei de Grote is vooral voor onze stre
ken van grote betekenis geweest. Hoewel
er reeds vier zogenaamde concilies in het
Saksische gebied hadden plaatsgevon
den, is het vijfde concilie het beroemdste
en beruchtste. In het voorjaar van 785
werd het gehouden te Paderborn. In 34
korte, krachtige regels werd de Saksen,
een vernederd en vrijwel uitgeroeid volk,
de Frankische heerschappij en gods
dienst opgelegd. De nieuwe wet verbood
iedere vorm van de oude godsdienst. Het
christendom werd staatsgodsdienst. Op
de bij de Saksen veel toegepaste lijkver
branding werd de doodstraf gesteld. De
lijken van christelijke Saksen moesten
worden overgebracht naar de begraaf
plaatsen bij de kerken.
Het feit dat de doden op begraafplaatsen
in het open veld op veel plaatsen niet vei
lig waren, was een belangrijke reden tot
het inbrengen van de doden in de kerken.
Toen Aistolf, koning der Longobarden,
omstreeks 755 tijdens het beleg van
Rome op de doden gruwelen pleegde, liet
paus Paulus I de overblijfselen der marte
laren opgraven en binnen Rome in de
kerken brengen. Overal waar barbaren
binnenvielen, zien we dit overbrengen
van doden en beenderen naar de kerken.
Woekeren met de ruimte
Was het begraven in de kerk aanvankelijk
een goed afgebakend privilege van gees
telijkheid en in mindere mate van de
wereldlijke overheid, de beter gesitueerde
burger begeerde ook al spoedig een der
gelijk graf. Aangezien men niet iedereen
in de kerk kon begraven, werd het al snel
in hoofdzaak een financiële kwestie. Na
enige tijd was duidelijk dat de geestelijk
heid in het bijzetten van de doden in de
kerken een enorme inkomstenbron had
aangeboord, leder verbod of inperking
hiervan door concilies of overheid stuitte
af op de vasthoudendheid om op de inge
slagen weg door te gaan. Weliswaar
beval bisschop Hincmar van Reims in
852 dat men geen loon mocht eisen noch
afpersen om iemand die de bisschoppelij
ke toestemming daarvoor verkregen had.
in de kerk te begraven, maar de werkelijk
heid was wel anders.
De grote vraag en het geringe aanbod
waren bepalend voor de prijs. Dit was de
reden dat graven in de kerk in vele geval
len al na enkele decennia weer werden
geruimd om opnieuw te kunnen worden
gebruikt.5
Het stoffelijk overschot van het merendeel
van de - minder gegoede - burgers werd
ter aarde besteld op het kerkhof. Dit kerk
hof was, net als de ruimte binnen de
kerkmuren, gewijde grond; noodzakelijk
voor het zieleheil van de overledenen.
Behalve voor het begraven werd het kerk
hof voor diverse andere doeleinden
gebruikt, mits deze niet strijdig waren met
de christelijke ethiek. Door de sociale
functie die kerk en kerkhof, naast het
godsdienstige karakter, vervulden waren
er ook van tijd tot tijd vechtpartijen.
Asielplaats
Een belangrijke oorzaak van ongeregeld
heden was het feit dat de kerk - later
werd dit uitgebreid met het kerkhof -
dienst deed als asielplaats. Het asielrecht
is in wezen van vóór-christelijke her
komst. Het was verbonden aan de hei
dense tempel en ten tijde van Constantijn
de Grote (vierde eeuw) werd het asiel
recht overgebracht op de christelijke kerk.