Begraven in en om de kerk
1. Beschilderde grafkelders te Aardenburg
3
De in 959 door de monniken van de Sint-
Baafsabdij te Gent gefundeerde Sint-
Baafskerk te Aardenburg is één van de
allerbelangrijkste historische gebouwen
die we in Zeeland rijk zijn. Aan de bouw
kundige aspecten van deze kerk besteed
den we reeds eerder aandacht.' In dit
artikel bepalen wij ons uitsluitend bij de
onder de vloer van de kerk gevonden
grafkelders en hetgeen we hiervan in
geconserveerde vorm ter plaatse kunnen
bewonderen.2
Het zijn de zware verwoestingen tijdens
de Tweede Wereldoorlog geweest, die er
de oorzaak van waren dat de graven zijn
blootgelegd en onderzocht. Ter gelegen
heid van de restauratie van de kerk kwa
men voor het eerst op 19 juni 1947 bak
stenen graven te voorschijn waarvan de
gepleisterde binnenwanden van geschil
derde voorstellingen waren voorzien.
Begin 1949 volgden meer exemplaren
onder leiding van de heer J.G.N. Renaud
van de Rijksdienst voor het Oudheidkun
dig Bodemonderzoek en met medewer
king van de Rijksdienst voor Monumen
tenzorg, alsook met hulp van de met de
herstelling belaste architect en de heer
P. Postma, opzichter van de aannemer
firma Huurman. Het is vooral aan wijlen
de heer J. van Hinte te Sint Kruis te dan
ken, dat in de beginjaren van het tevoor
schijn komen van de graven zoveel uitge
breide informatie is vastgelegd en
bewaard gebleven. Deze heeft (onder
auspiciën van de Rijksdienst voor het
Oudheidkundig Bodemonderzoek) tijd
noch moeite gespaard om alles tot in
detail te onderzoeken en te beschrijven.3
De aanwezigheid van gemetselde graven
in deze streken was overigens niet onbe
kend: in 1827 kwamen in verband met
ontgravingen op de 'kloosterweide' te
Aardenburg - de plaats van het vroegere
grauwzusterklooster - overwelfde boven
zijden aan de oppervlakte." Ook in de
Sint-Baafskerk moet er jaren geleden iets
te zien geweest zijn. Het bleek namelijk
dat sommige oude mensen van hun
ouders hadden gehoord dat er in de
grond van de kerk mooie gekleurde 'schil
derijen' waren gezien.
Vrijwel gelijktijdig met de ontdekking te
Aardenburg werden in 1948 binnen de
fundamenten van de in 1823 gesloopte
Sint-Janskerk te Sluis dergelijke kelders
blootgelegd, in 1964 volgden belangrijke
vondsten in de verdwenen Sint-Nicolaas-
kerk van Hannekenswerve.5 Reeds in de
jaren dertig van deze eeuw werden in
Middelburg onder de Doelen van Sint-
Sebastiaan, waar zich vroeger het augus
tijnerklooster bevond, en te Hulst in de
Sint-Willibrorduskerk beschilderde graven
aangetroffen. Verder zijn er vondsten
bekend die gedaan zijn op meerdere
andere plaatsen, zowel in Zeeland als in
Utrecht, Zuid- en Noord-Holland, Noord-
Brabant en Gelderland. Deze vondsten
zijn echter meer als incidentele gevallen
te beschouwen. Elders in Europa doen
zich verspreide gevallen van vergelijkbare
beschilderde grafkelders voor.
Kerngebied
De vindplaatsen in Zeeuws-Vlaanderen
-Aardenburg, Hannekenswerve, Hulst,
Sint Anna ter Muiden, Sluis, Zuiddorpe -
wijzen op het onderdeel zijn van een gro
ter verband in de vorm van een kernge-
Jan van Hinte (1896-1983), de grote animator van de
vastlegging van de gegevens over de beschilderde graf
kelders te Aardenburg (Zeeuws Documentatiecentrum,
Middelburg)
bied. Het centrum hiervan moeten we in
Vlaanderen zoeken, met Brugge als ont-
staans- en uitstralingscentrum. In deze
stad zijn vanaf 1870 tot nu toe op zestien
locaties dergelijke grafkelders aangetrof
fen. Andere vondsten in Vlaamse steden
en dorpen, zoals onder andere in Gent,
Oostkerke, Damme en Doornik, tonen aan
dat in die regio het kerngebied van de
middeleeuwse grafschilderkunst is geweest.
Volgens de huidige stand van de weten
schap kunnen we ervan uitgaan dat de
grafschilderkunst is ontstaan uit een com
plex van maatschappelijke en godsdien
stige factoren, die typerend zijn voor de
late middeleeuwen.
Allereerst moet er naar de economische
omstandigheden worden gekeken. Vlaan
deren was in de dertiende en veertiende
eeuw welvarend, met Brugge als interna
tionaal handelscentrum. Een stad als Aar
denburg had de wind mee, zolang de
machtige concurrenten in Brugge en Gent
daarvan geen al te grote hinder onder
vonden.6 Rijke handelslieden, die zich in
tegenstelling tot de adel niet door geboor
te tot de top van de maatschappelijke lad
der hadden opgewerkt, vormden een wel
gestelde bovenlaag die de behoefte kreeg
zich van de minder gegoeden te onder
scheiden. Dat kon tijdens het leven door
imposante huizen te bouwen en veel pracht
en praal om zich heen te verzamelen.
Haast belangrijker nog dan de omstandig
heden tijdens het leven waren de voorbe
reidingen op en de overgang naar het
hiernamaals. Voor de geestelijken hoorde
een graf in de heilige grond binnen de
muren van het kerkgebouw - liefst zo
dicht mogelijk in de buurt van het altaar -
tot hun status. Voor de leken was een
dergelijke plaats niet zo vanzelfsprekend.
Het was chic en er moest fors voor wor
den betaald. De kerk was een voorname
plaats, waar tegen betaling op de dag des
oordeels kon worden gewacht. De gees
telijkheid zal het begrafenisritueel zonder
twijfel hebben gestimuleerd.7
Beschildering van de grafwanden werd
gedurende de dertiende eeuw en de eeu
wen daarna voor de meest gegoeden
vast onderdeel van het ceremonieel. Het
gebruik der beschilderde grafkelders in
Vlaanderen is te beschouwen als een
autonome creatie zonder invloeden van
buitenaf. Iconografisch gezien kan er wel
in bepaalde gevallen gewezen worden op
invloeden van de kruistochten en de
(straf-)bedevaarten.8
Werkwijze en materialen
Het moet voor degene die de grafschilde
ringen moest aanbrengen, geen geringe
I opgave zijn geweest om in de weinige